ECLI:NL:RBDHA:2024:13416

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 juni 2024
Publicatiedatum
22 augustus 2024
Zaaknummer
NL24.18859
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag op 30 april 2024 niet in behandeling genomen, omdat Bulgarije verantwoordelijk is voor de aanvraag. De rechtbank heeft de zaak op 4 juni 2024 behandeld, waarbij eiser, zijn gemachtigde, een tolk en de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig waren.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat het niet in behandeling nemen van de aanvraag in stand blijft. De rechtbank overweegt dat de Europese Unie gezamenlijke regelgeving heeft over het in behandeling nemen van asielaanvragen, vastgelegd in de Dublinverordening. De staatssecretaris mag een asielaanvraag niet in behandeling nemen als een andere lidstaat verantwoordelijk is. In dit geval heeft Nederland een verzoek om terugname aan Bulgarije gedaan, dat is aanvaard.

Eiser voert aan dat Bulgarije niet langer aan het interstatelijk vertrouwensbeginsel voldoet, omdat hij tijdens zijn verblijf in Bulgarije gedwongen is om zijn vingerafdrukken af te staan en geïntimideerd is door de overheid. De rechtbank oordeelt echter dat het aan eiser is om aannemelijk te maken dat er sprake is van ernstige tekortkomingen in de asielprocedure en opvangvoorzieningen in Bulgarije. De rechtbank concludeert dat eiser niet heeft aangetoond dat hij een reëel risico loopt op een onmenselijke of vernederende behandeling na overdracht aan Bulgarije. De rechtbank wijst erop dat de staatssecretaris toereikend heeft gemotiveerd dat er geen grond is om het asielverzoek onverplicht aan zich te trekken. De rechtbank besluit dat het beroep ongegrond is en dat eiser geen proceskostenvergoeding ontvangt.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.18859
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. D.W.M. van Erp),

en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, (gemachtigde: mr. E.H.J.M. de Bonth).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 30 april 2024 niet in behandeling genomen omdat Bulgarije verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 4 juni 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, M. El Majdoudi als tolk en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.1 In dit geval heeft Nederland bij Bulgarije een verzoek om terugname gedaan. Bulgarije heeft dit verzoek aanvaard.
1. Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
Welke lidstaat is verantwoordelijk voor de asielaanvraag?
5. Eiser voert aan dat ten aanzien van Bulgarije niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Tijdens zijn verblijf in Bulgarije is eiser gedwongen om zijn vingerafdrukken af te staan en hij is steeds geïntimideerd vanuit de overheid. Ook is eiser niet in de gelegenheid gesteld om zijn asielaanvraag te bespreken of toe te lichten in een persoonlijk onderhoud. Daarnaast was er voor eiser nauwelijks eten beschikbaar. Hieruit volgt dat Bulgarije door de ondergrens van het arrest Jawo zakt. Eiser verwijst ter onderbouwing naar verschillende onderdelen uit het AIDA-rapport. Ook verwijst eiser naar uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem van 1 februari 20242, 15 februari 20243 en 28 februari 20244.
6. De rechtbank overweegt als volgt. Op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag de staatssecretaris ervan uitgaan dat Bulgarije zijn verdragsverplichtingen nakomt. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dit in zijn geval niet zo is en dat er sprake is van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen van de asielprocedure en opvangvoorzieningen die ernstige, op feiten berustende gronden vormen om aan te nemen dat eiser een reëel risico zal lopen op een onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het EU Handvest. In de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 29 februari 20245 is geoordeeld dat geen sprake van een dergelijke fundamentele systeemfout. Eiser is het met deze uitspraak niet eens, maar in hetgeen eiser heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen aanleiding om te oordelen dat daarvan nu wel sprake is. De onderdelen die eiser aanhaalt uit het AIDA rapport van 2024, komen ook voor in het rapport waar de Afdeling mede het oordeel op heeft gebaseerd dat de opvangvoorzieningen in Bulgarije niet zo slecht zijn dat sprake is van een fundamentele systeemfout die de bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid uit het arrest Jawo bereikt. Er is niet gebleken van een relevante wijziging van de omstandigheden. De uitspraken waar eiser naar verwijst van nevenzittingsplaats Haarlem leiden niet tot ander oordeel en dateren ook van voor laatste Afdelingsuitspraak. De staatssecretaris mocht zich dus in het geval van eiser baseren op het interstatelijk vertrouwensbeginsel.
7. Uit de verklaringen van eiser dat hij slecht is behandeld in Bulgarije en dat hij daarna ook is mishandeld, blijkt niet zonder meer dat daarmee aannemelijk is dat de eiser na overdracht aan Bulgarije een reëel risico loopt op een met artikel 4 van het EU Handvest en artikel 3 van het EVRM strijdige behandeling. Eiser heeft niet onderbouwd dat hij over misstanden serieus heeft geklaagd bij de Bulgaarse autoriteiten of (hoogste) rechter. Evenmin is aannemelijk geworden dat klagen bij voorbaat zinloos is. Uit de gestelde medische problemen blijkt niet dat anders moet worden geoordeeld. Eiser heeft gesteld dat hij klachten heeft aan zijn oog en arm/hand. Hij heeft een bevestiging voor een afspraak met een tandarts overgelegd, waarin ook oogheelkunde wordt genoemd. Hiermee is niet aannemelijk geworden dat eiser kwetsbaar is of behoefte heeft aan een medische (specialistische) behandeling waarin niet in Bulgarije kan worden voorzien.
Beroep op artikel 17 van de Dublinverordening
8. De rechtbank is verder van oordeel dat de staatssecretaris toereikend heeft gemotiveerd dat hij geen grond ziet om eisers asielverzoek op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening onverplicht aan zich te trekken. De staatssecretaris heeft daarbij rekening gehouden met wat eiser heeft verklaard over de manier waarop hij in Bulgarije is behandeld. De staatssecretaris heeft op goede gronden geoordeeld dat de wijze waarop hij stelt te zijn bejegend, niet zonder meer meebrengt dat overdracht naar Bulgarije als Dublinterugkeerder van onevenredige hardheid getuigt. Eiser heeft zijn verklaringen over wat hem eerder in Bulgarije zou zijn overkomen niet onderbouwd en daarmee is niet gebleken dat sprake is van bijzondere individuele omstandigheden die maken dat overdracht aan Bulgarije van onevenredige hardheid getuigt. Daarnaast volgt uit de overwegingen hiervoor dat er in het algemeen geen aanleiding is om te veronderstellen dat eiser bij overdracht aan Bulgarije een reëel risico loopt op een met artikel 4 van het EU Handvest en artikel 3 van het EVRM strijdige behandeling. Ook overigens is niet gebleken van bijzondere omstandigheden die maken dat overdracht aan Bulgarije van onevenredige hardheid getuigt.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J.M. Mol, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A.W.M. Engels, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
12 juni 2024

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.