ECLI:NL:RBDHA:2024:1344

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 februari 2024
Publicatiedatum
7 februari 2024
Zaaknummer
NL24.2341
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een Soedanese vreemdeling in het kader van de Vreemdelingenwet 2000 en de Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 februari 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een Soedanese vreemdeling. Eiser, die zich in Nederland bevond, had beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarbij hem op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) de maatregel van bewaring was opgelegd. Eiser stelde dat hij niet aan het toezicht had onttrokken en dat de opgelegde zware en lichte gronden voor bewaring niet terecht waren. De rechtbank heeft de argumenten van eiser beoordeeld en vastgesteld dat de zware grond 3b, die stelde dat eiser zich aan het toezicht had onttrokken, niet voldoende was onderbouwd. Eiser was immers net over de grens met België aangehouden en had nog geen kans gehad om zich te melden bij de Nederlandse autoriteiten. De rechtbank oordeelde echter dat de andere gronden, zowel de zware als de lichte, wel terecht waren toegepast. De rechtbank concludeerde dat aan de voorwaarden voor inbewaringstelling was voldaan, omdat er voldoende gronden waren om de maatregel te rechtvaardigen. Daarnaast werd het beroep van eiser ongegrond verklaard en werd het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris voldoende voortvarend had gehandeld in de overdracht van eiser naar Frankrijk, en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.2341

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. H.A.C. Klein Hesselink),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. S.F.H. Pols).

Procesverloop

Bij besluit van 21 januari 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Eiser heeft zich desgevraagd akkoord verklaard met schriftelijke afdoening van het beroep. Op 24 januari 2024 heeft eiser de gronden van het beroep ingediend. Verweerder heeft op 25 januari 2024 een verweerschrift ingediend. Op 31 januari 2024 heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] 2001 en de Soedanese nationaliteit te hebben.
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, tweede, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. Eiser betwist de zware grond 3b en de lichte gronden 4a, 4c en 4d. Eiser voert in dat verband aan dat hij zich niet aan het toezicht heeft onttrokken. Immers eiser is net over de grens met België aangehouden. Hij had dan ook nog geen mogelijkheid om zich te melden. Ten aanzien van de lichte gronden voert hij aan dat de lichte grond 4a een herhaling vormt van de zware grond 3a en daarom ook geen zelfstandige grond is. Over de lichte gronden 4c en 4d voert eiser aan dat hij heeft verklaard mee te werken aan terugkeer naar Frankrijk. Eiser beschikt over €150 en daarmee kan hij terugkeren naar Frankrijk.
4. Naar het oordeel van de rechtbank voert eiser terecht aan dat de zware grond 3b ten onrechte aan de maatregel van bewaring ten grondslag is gelegd. Uit de motivering van deze grond in de maatregel volgt niet aan welk toezicht eiser zich zou hebben onttrokken en op welke wijze hij dat zou hebben gedaan. Eiser is staandegehouden nabij de Belgische grens. Eiser was daarom nog niet in de gelegenheid zich te melden bij de Nederlandse autoriteiten. De zware grond 3a en de lichte gronden 4a, 4c en 4d zijn echter wel terecht aan eiser tegengeworpen. Niet in geschil is dat eiser geen documenten als bedoeld in artikel 4.21 van het Vb heeft overgelegd en dat hij niet ingeschreven staat in de Basisregistratie personen. [1] Tot slot heeft verweerder voldoende gemotiveerd dat eiser met €150 niet beschikt over voldoende middelen van bestaan om in het bezit te geraken van een reisdocument met daarin een geldig visum om de reis naar Frankrijk te betalen en om in zijn onderhoud te voorzien in de periode daaraan voorafgaand. Dat eiser heeft verklaard mee te werken aan terugkeer naar Frankrijk maakt dat niet anders.
5. Op grond van artikel 5.1b, tweede lid, van het Vb wordt aan de voorwaarden voor inbewaringstelling op grond van artikel 59a van de Vw slechts voldaan indien ten minste twee van de gronden, bedoeld in het derde en vierde lid, zich voordoen, waarvan ten minste één van de gronden, bedoeld in het derde lid. Nu verweerder terecht een zware grond én drie lichte gronden aan eiser heeft tegengeworpen, is aan dat vereiste ruimschoots voldaan.
6. De beroepsgrond dat verweerder onvoldoende voortvarend werkt aan de overdracht van eiser naar Frankrijk slaagt evenmin. Zo heeft verweerder op 24 januari 2024 een vertrekgesprek gevoerd met eiser en op 25 januari 2024 heeft verweerder een terugnameverzoek ingediend bij Frankrijk. Verweerder werkt daarmee voldoende voortvarend aan de overdracht van eiser.
7. Tot slot leidt ambtshalve toetsing ook niet tot het oordeel dat de maatregel van
bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig
was.
8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. S.D.C.J. Verheezen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Uit vaste jurisprudentie (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 10 december 2019, ECLI:NL:RVS:2019:4131) dat pas sprake is van een vaste woon- of verblijfsplaats indien men ingeschreven staat in de Basisregistratie personen.