ECLI:NL:RBDHA:2024:13512

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 augustus 2024
Publicatiedatum
23 augustus 2024
Zaaknummer
NL24.4555
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Verzet
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van asielaanvraag wegens niet tijdig betalen griffierecht

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 23 augustus 2024 uitspraak gedaan op het verzet van een Pakistaanse opposant tegen een eerdere uitspraak van 7 juni 2024, waarin zijn beroep niet-ontvankelijk werd verklaard. De opposant had op 7 februari 2024 beroep ingesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) als gezinslid. De rechtbank oordeelde dat het griffierecht niet binnen de gestelde termijn was voldaan, wat leidde tot de niet-ontvankelijkheid van het beroep.

In het verzet stelde de opposant dat hij het griffierecht wel tijdig had voldaan. De rechtbank beoordeelde de zaak zonder zitting op basis van artikel 8:55, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Uit de stukken bleek dat de rechtbank op 24 mei 2024 een nota had gestuurd met een foutieve termijn van vier weken in plaats van twee weken voor het betalen van het griffierecht. Hierdoor eindigde de termijn op 21 juni 2024, en de opposant had het griffierecht op 7 juni 2024 voldaan.

De rechtbank concludeerde dat de eerdere uitspraak ten onrechte was gedaan en dat het verzet gegrond was. De uitspraak van 7 juni 2024 verviel, en de rechtbank hervatte het onderzoek in de stand waarin het zich bevond voor die uitspraak. Tevens werd de minister van Asiel en Migratie veroordeeld tot het betalen van de proceskosten van de opposant, vastgesteld op € 437,50.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.4555 V

uitspraak van de enkelvoudige kamer op het verzet van

[naam], opposant, [1]
geboren op [geboortedatum],
van Pakistaanse nationaliteit,
v-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. M. Rasul),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,geopposeerde.

Inleiding

Opposant heeft op 7 februari 2024 beroep ingediend vanwege het niet tijdig beslissen op de aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) als familie- of gezinslid bij [naam] (referent) in het kader van nareis. Bij uitspraak van 7 juni 2024 heeft de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaard. Opposant heeft tegen deze uitspraak verzet ingesteld.
De rechtbank doet uitspraak zonder zitting op grond van artikel 8:55, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Beoordeling door de rechtbank

1. De rechtbank heeft in de beroepszaak uitspraak gedaan zonder zitting. Artikel 8:54 Awb biedt die mogelijkheid als het eindoordeel buiten redelijke twijfel staat. De rechtbank was van oordeel dat het griffierecht niet binnen de door de rechtbank gestelde termijn was voldaan. Dit zou hebben geleid tot een niet-ontvankelijk beroep volgens artikel 8:41, zesde lid, van de Awb.
2. In deze verzetzaak beoordeelt de rechtbank uitsluitend of in de buiten-zittingsuitspraak terecht is geoordeeld dat buiten redelijke twijfel is dat het beroep niet-ontvankelijk is. Aan de inhoud van de beroepsgronden komt de rechtbank in deze zaak pas toe als het verzet gegrond is.
3. Opposante voert tegen de uitspraak van de rechtbank aan dat hij het griffierecht wel tijdig heeft voldaan en dat het beroep daarom wel ontvankelijk is.
4. Uit de bij het verzetschrift gevoegde stukken blijkt dat de rechtbank op 24 mei 2024 opposant een nota heeft gestuurd voor het betalen van het griffierecht. In de nota is opposant per abuis een termijn van vier weken in plaats van twee weken gegeven om het griffierecht te voldoen. Omdat de rechtbank opposant abusievelijk een termijn van vier weken heeft gegeven, eindigde de termijn voor het voldoen van het griffierecht op 21 juni 2024. Daarnaast volgt uit de voorhanden gegevens dat opposant het griffierecht heeft voldaan op 7 juni 2024. Dit betekent dat opposant het griffierecht heeft voldaan binnen de door de rechtbank gestelde termijn. De verzetsgrond slaagt.
5. Uit de beoordeling van het verzet volgt dat de rechtbank in de uitspraak van 7 juni 2024 ten onrechte heeft geoordeeld dat het beroep kennelijk, dus buiten redelijke twijfel, niet-ontvankelijk was. Het verzet is kennelijk gegrond. Dat betekent dat de uitspraak van 7 juni 2024 vervalt en de rechtbank het onderzoek hervat in de stand waarin dat zich bevond voordat die uitspraak werd gedaan.
6. De rechtbank veroordeelt geopposeerde in de door opposant gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 437,50 (0,5 punt voor het indienen van een verzetschrift met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het verzet gegrond;
- veroordeelt geopposeerde in de proceskosten van opposant tot een bedrag van € 437,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F. Sijens, rechter, in aanwezigheid van mr. B.A. Smit, griffier.
De uitspraak is bekendgemaakt op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Met opposant wordt bedoeld de indiener van het verzetschrift.