ECLI:NL:RBDHA:2024:13512
Rechtbank Den Haag
- Verzet
- Rechtspraak.nl
Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van asielaanvraag wegens niet tijdig betalen griffierecht
In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 23 augustus 2024 uitspraak gedaan op het verzet van een Pakistaanse opposant tegen een eerdere uitspraak van 7 juni 2024, waarin zijn beroep niet-ontvankelijk werd verklaard. De opposant had op 7 februari 2024 beroep ingesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) als gezinslid. De rechtbank oordeelde dat het griffierecht niet binnen de gestelde termijn was voldaan, wat leidde tot de niet-ontvankelijkheid van het beroep.
In het verzet stelde de opposant dat hij het griffierecht wel tijdig had voldaan. De rechtbank beoordeelde de zaak zonder zitting op basis van artikel 8:55, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Uit de stukken bleek dat de rechtbank op 24 mei 2024 een nota had gestuurd met een foutieve termijn van vier weken in plaats van twee weken voor het betalen van het griffierecht. Hierdoor eindigde de termijn op 21 juni 2024, en de opposant had het griffierecht op 7 juni 2024 voldaan.
De rechtbank concludeerde dat de eerdere uitspraak ten onrechte was gedaan en dat het verzet gegrond was. De uitspraak van 7 juni 2024 verviel, en de rechtbank hervatte het onderzoek in de stand waarin het zich bevond voor die uitspraak. Tevens werd de minister van Asiel en Migratie veroordeeld tot het betalen van de proceskosten van de opposant, vastgesteld op € 437,50.