ECLI:NL:RBDHA:2024:13513

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 augustus 2024
Publicatiedatum
23 augustus 2024
Zaaknummer
NL23.33053
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Verzet
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van asielaanvraag en prematuur ingediende ingebrekestelling

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 23 augustus 2024 uitspraak gedaan over het verzet van een Syrische opposant tegen een eerdere uitspraak van 7 mei 2024, waarin zijn beroep tegen het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag niet-ontvankelijk werd verklaard. De opposant had op 18 oktober 2023 beroep ingesteld omdat er niet tijdig was beslist op zijn asielaanvraag van 26 maart 2023. De rechtbank oordeelde dat de ingebrekestelling te vroeg was ingediend, omdat de beslistermijn nog niet was verstreken. Dit leidde tot de conclusie dat het beroep niet voldeed aan de vereisten van artikel 6:12, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Tijdens de behandeling van het verzet op 4 juli 2024, heeft de rechtbank enkel beoordeeld of de eerdere uitspraak terecht was gedaan zonder zitting. De opposant voerde aan dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld op basis van artikel 8:54 van de Awb, gezien de divergerende jurisprudentie en de prejudiciële vragen over de rechtmatigheid van de verlenging van de beslistermijn. De rechtbank stelde echter vast dat de minister van Asiel en Migratie op 26 mei 2024 al had beslist op de aanvraag van de opposant, waardoor het procesbelang van de opposant was komen te vervallen.

Hierdoor werd het verzet niet-ontvankelijk verklaard en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door rechter mr. F. Sijens, in aanwezigheid van griffier mr. B.A. Smit. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.33053 V

uitspraak van de enkelvoudige kamer op het verzet van

[naam], opposant [1] ,
geboren op [geboortedatum],
van Syrische nationaliteit,
v-nummer: [nummer],
(gemachtigde: mr. S. Kalu-Mollema),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,geopposeerde,
(gemachtigde: mr. G.J. Westendorp).

Inleiding

Opposant heeft op 18 oktober 2023 beroep ingediend vanwege het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag van 26 maart 2023. Bij uitspraak van 7 mei 2024 heeft de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Opposant heeft tegen deze uitspraak op 18 juni 2024 verzet ingesteld. De rechtbank heeft dit verzet behandeld op 4 juli 2024. Hieraan heeft deelgenomen: de gemachtigde van de minister.

Overwegingen

1. De rechtbank heeft in de beroepszaak uitspraak gedaan zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) biedt die mogelijkheid als het eindoordeel buiten redelijke twijfel staat. De rechtbank heeft bij uitspraak van 7 mei 2024 het beroep kennelijk niet-ontvankelijk geacht. De rechtbank was van oordeel dat de ingebrekestelling te vroeg was ingediend, omdat de beslistermijn om te beslissen op de aanvraag van opposant op het moment van het indienen van de ingebrekestelling nog niet was verstreken, gelet op de verlenging van de beslistermijn ingevolge de WBV 2023/3. Dit betekende dat er sprake was van een prematuur ingediende ingebrekestelling. Het beroep voldeed daarom niet aan de vereisten voor het indienen van een beroep tegen het niet tijdig beslissen, als bedoeld in artikel 6:12, tweede lid, van de Awb.
2. In deze verzetzaak beoordeelt de rechtbank uitsluitend of in de buiten-zittingsuitspraak terecht is geoordeeld dat buiten redelijke twijfel is dat het beroep niet-ontvankelijk was. Aan de inhoud van de beroepsgronden komt de rechtbank in deze zaak pas toe als het verzet gegrond is.
3. Opposant voert tegen de uitspraak van de rechtbank aan dat het beroep ten onrechte op de voet van artikel 8:54 is afgedaan gelet op de divergerende jurisprudentie en de gestelde prejudiciële vragen over de rechtmatigheid van de verlenging van de beslistermijn met de WBV 2022/22 .
4. De rechtbank stelt vast dat geopposeerde reeds bij beschikking van 26 mei 2024 inwilligend op de aanvraag van opposant heeft beslist. Opposant heeft met deze beschikking het doel bereikt wat hij voor ogen had. De rechtbank stelt daarom vast dat het procesbelang van opposant met deze beschikking is komen te vervallen.
5. Het verzet is daarom niet-ontvankelijk.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het verzet niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F. Sijens, rechter, in aanwezigheid van mr. B.A. Smit, griffier.
De uitspraak is bekendgemaakt op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Met opposant wordt bedoeld de indiener van het verzetschrift.