ECLI:NL:RBDHA:2024:13538

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 juni 2024
Publicatiedatum
26 augustus 2024
Zaaknummer
24-19596
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag in het kader van de Dublinverordening met betrekking tot Kroatië

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag op 6 mei 2024 niet in behandeling genomen, omdat Kroatië verantwoordelijk is voor de aanvraag. De rechtbank heeft de zaak op 4 juni 2024 behandeld, waarbij eiser, zijn gemachtigde, een tolk en de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig waren.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat het niet in behandeling nemen van de aanvraag in stand blijft. De rechtbank overweegt dat de staatssecretaris in het algemeen mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, wat inhoudt dat hij ervan uit mag gaan dat andere lidstaten, zoals Kroatië, het Unierecht en de grondrechten respecteren. Eiser heeft echter aangevoerd dat er in Kroatië nog steeds pushbacks plaatsvinden, wat een schending van artikel 3 van het EVRM zou kunnen betekenen. De rechtbank oordeelt dat eiser niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij overdracht aan Kroatië een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met zijn mensenrechten.

De rechtbank wijst erop dat de staatssecretaris op basis van recente uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, ondanks de zorgen over pushbacks. Eiser heeft geen concrete aanknopingspunten aangedragen die erop wijzen dat hij bij terugkeer naar Kroatië te maken zal krijgen met dergelijke praktijken. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris zijn besluit voldoende heeft gemotiveerd en dat er geen sprake is van een motiveringsgebrek. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten en het beroep wordt ongegrond verklaard.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.19596
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen [eiser], V-nummer: [v-nummer], eiser
(gemachtigde: mr. M. Erik), en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, (gemachtigde: E.H.J.M de Bonth).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 6 mei 2024 niet in behandeling genomen omdat Kroatië verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 4 juni 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, E. Battalöglu als tolk en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.1 In dit geval heeft
1. Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
Nederland bij Kroatië een verzoek om terugname gedaan. Kroatië heeft dit verzoek aanvaard.
Welke lidstaat is verantwoordelijk voor de asielaanvraag?
5. Eiser voert verder aan dat ten aanzien van Kroatië niet kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, omdat er nog steeds pushbacks plaatsvinden aan de buitengrenzen. De staatssecretaris mag niet uitgaan van de informatie van de Kroatische autoriteiten, helemaal niet nu sprake is van het zakken door de ondergrens van artikel 3, tweede lid, van de Dublinverordening. Dit blijkt uit relevante landeninformatie en uit de persoonlijke ervaringen van eiser zelf tijdens zijn verblijf in Kroatië. Eiser verwijst hiertoe naar het AIDA-rapport over Kroatië en rapporten van Border Violence Monitoring Network, European Union Agency for Fundamental Rights, Human Right Watch en Center for Peace Studies.
6. De rechtbank overweegt dat de staatssecretaris in zijn algemeenheid ten aanzien van alle lidstaten mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dat betekent dat de staatssecretaris, behoudens uitzonderlijke omstandigheden, ervan uit mag gaan dat alle lidstaten het Unierecht en met name de door dat recht erkende grondrechten in acht nemen. Het is daarom in beginsel aan eiser om aannemelijk te maken dat hij bij overdracht aan Kroatië, als gevolg van het niet nakomen van internationale verplichtingen door de Kroatische autoriteiten, een reëel risico loopt op een behandeling die strijdig is met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest). Daarvan is sprake in geval de vreemdeling aannemelijk maakt dat er structurele tekortkomingen in het asiel- en opvangsysteem zijn, die een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken.
7. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris ten aanzien van Kroatië heeft mogen uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De Afdeling oordeelde weliswaar op 13 april 20222 dat de staatssecretaris nader onderzoek diende te doen naar het risico voor Dublinclaimanten op pushbacks na overdracht nu er serieuze aanknopingspunten in de landeninformatie waren dat pushbacks ook plaatsvonden bij vreemdelingen die – al dan niet na eerdere intrekking van hun asielverzoek in Kroatië – door Kroatië opnieuw zijn toegelaten vanuit andere EU-lidstaten en bij vreemdelingen die zich op afstand van de grens op het grondgebied van Kroatië bevinden. Uit de meer recente uitspraak van de Afdeling van 13 september 20233 volgt echter dat de staatssecretaris op basis van de bevindingen uit het door hem verrichte onderzoek ten aanzien van Kroatië uit mag gaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De Afdeling heeft dit op 27 maart 20244 opnieuw geoordeeld. De rechtbank ziet in de informatie die eiser heeft aangehaald geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen. De staatssecretaris heeft in het bestreden besluit gemotiveerd waarom de rapporten niet leiden tot een ander oordeel. Uit de overgelegde informatie blijkt wel dat er pushbacks plaatsvinden, ook op grotere afstanden van de grens, maar daaruit blijkt niet dat de deportaties plaatsvonden bij vreemdelingen die – al dan niet na eerdere intrekking van hun asielverzoek in Kroatië – door Kroatië opnieuw zijn toegelaten vanuit andere EU-
lidstaten. De informatie die eiser heeft aangehaald levert dus geen concrete aanknopingspunten op dat ook Dublinterugkeerders te maken zullen krijgen met pushbacks. De beroepsgrond slaagt niet.
Artikel 17 van de Dublinverordening
8. Eiser voert aan dat hetgeen hij heeft aangevoerd relevant is voor de toepassing van artikel 17 van de Dublinverordening. De staatssecretaris kan niet enkel verwijzen naar het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eiser verwijst naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem van 11 oktober 20235. De staatssecretaris dient alle naar voren gebrachte omstandigheden met elkaar in samenhang te beoordelen. Hij is inhumaan behandeld, en zijn vader en zijn netwerk zijn in Nederland. De staatssecretaris heeft ondeugdelijk gemotiveerd op dit punt.
9. De rechtbank overweegt als volgt. De staatssecretaris betwist dat eiser is mishandeld tijdens zijn verblijf in Kroatië. De rechtbank stelt vast dat eiser dit niet heeft verklaard in het aanmeldgehoor. Dit was wel de gelegenheid om dat te doen, te meer daar op dat moment vier maal naar zijn bezwaren tegen overdracht naar Kroatië is gevraagd en eiser desgevraagd alleen verklaart dat hij gedwongen was vingerafdrukken af te staan, de taal niet spreekt en daar niemand kent. Gelet hierop is de staatssecretaris er op goede gronden vanuit gegaan dat hij niet is mishandeld. Ook overigens heeft eiser geen ervaringen gehad die met zich zouden kunnen brengen dat overdracht naar Kroatië vanwege eerdere ervaringen aldaar van onevenredige hardheid zouden getuigen. De staatssecretaris was dan ook niet verplicht om eiser op te nemen in de nationale procedure. Dat eiser familie in Nederland zou hebben maakt dat niet anders, reeds omdat niet is onderbouwd dat sprake is van afhankelijkheidsrelaties of andere bijzondere individuele omstandigheden. e beroepsgrond slaagt niet. Van een motiveringsgebrek is geen sprake.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J.M. Mol, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A.W.M. Engels, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
12 juni 2024

Documentcode:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.