ECLI:NL:RBDHA:2024:13544

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 augustus 2024
Publicatiedatum
26 augustus 2024
Zaaknummer
NL24.21475 en NL24.21615
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de afwijzing van de aanvraag voor uitstel van vertrek op medische gronden

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet (Vw). De aanvraag werd afgewezen door de minister van Asiel en Migratie met een besluit van 27 oktober 2022, en het bezwaar daartegen werd bij besluit van 10 mei 2024 gehandhaafd. De rechtbank heeft het beroep op 31 juli 2024 behandeld, waarbij eiser, zijn gemachtigde, een tolk en de gemachtigde van verweerder aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat de minister onvoldoende rekening heeft gehouden met nieuwe medische informatie die beschikbaar is gekomen na het BMA-advies van 5 januari 2024. Eiser lijdt aan een chronische hepatitis B-infectie en heeft ook een hepatitis D-infectie waarvoor recent een nieuw medicijn beschikbaar is gekomen. De rechtbank stelt dat de minister een nieuw BMA-advies had moeten aanvragen om te beoordelen of het uitblijven van behandeling voor de hepatitis D-infectie kan leiden tot een medische noodsituatie bij terugkeer naar Liberia.

De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit niet zorgvuldig tot stand is gekomen en vernietigt dit. De staatssecretaris wordt opgedragen om binnen twaalf weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de actuele medische situatie van eiser. Tevens wordt de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.750,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.21475 en NL24.21615

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. H.C.Ch. Kneuvels),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. M.M. van Duren).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van de aanvraag van eiser.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 27 oktober 2022 (het primaire besluit) afgewezen. Met het besluit op het bezwaar van eiser van 10 mei 2024 (het bestreden besluit) is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
De rechtbank heeft het beroep op 31 juli 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, [tolk] als tolk en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

1. De rechtbank beoordeelt het bestreden besluit aan de hand van de beroepsgronden van eiser. Hieruit volgt dat het beroep gegrond is en dat het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking komt. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
2. Eiser heeft een aanvraag gedaan tot het verlenen van uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw. [1] Eiser heeft een chronische hepatitis B-infectie en wordt hiervoor behandeld. Daarnaast heeft eiser een chronische hepatitis D-infectie. Hiervoor wordt hij (nog) niet behandeld, omdat hiervoor nog geen behandeling mogelijk was.
Het bestreden besluit
3. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen. Uit het BMA [2] -advies van 5 januari 2024 blijkt dat eiser momenteel wordt behandeld voor zijn hepatitis B-infectie en dat hij zonder behandeling in een medische noodsituatie terecht zal komen. Hierbij kijkt het BMA naar de meest actuele medische gesteldheid en naar de actuele behandeling. Uit het BMA-advies blijkt verder dat eiser in Liberia de noodzakelijke behandeling kan krijgen en dat hij in staat is om te reizen. Eiser wordt niet behandeld voor de hepatitis D-infectie. Daarom kan het BMA niet onderzoeken of het uitblijven van een behandeling kan leiden tot een medische noodsituatie. Het gaat namelijk om een behandeling die mogelijk in de toekomst wel kan worden aangeboden en niet om een actuele medische behandeling. Eiser kan bovendien een nieuwe aanvraag indienen als er gewijzigde omstandigheden zijn.
Standpunt van eiser
4. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Uit informatie vanuit het Erasmus Medisch Centrum te Rotterdam (Erasmus MC) en een rapport van het Zorginstituut Nederland van 13 maart 2024 [3] , is gebleken dat sinds kort een nieuw medicijn verkrijgbaar is, genaamd B om een hepatitis D infectie te kunnen behandelen. Aangezien het gaat om een vrij nieuw en duur medicijn is het niet te verwachten dat deze behandeling ook in Liberia mogelijk zal zijn. Gelet hierop had verweerder een nieuw BMA-advies moeten vragen om te beoordelen of eiser bij terugkeer in een medische noodsituatie zal komen. Ter zitting is verder toegelicht dat het Erasmus MC de behandeling nog niet is gestart, vanwege de onzekerheid over de verblijfsstatus van eiser. Het medicijn moet namelijk voor langere tijd worden toegediend en er zijn risico’s verbonden aan het eerder stopzetten van de behandeling.
Toetsingskader
5. Op grond van artikel 64 van de Vw blijft uitzetting achterwege zolang het, gelet op de gezondheidstoestand van de vreemdeling, niet verantwoord is om te reizen. Volgens het beleid, dat is neergelegd in paragraaf A3/7 van de Vc [4] , wordt uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw verleend als de vreemdeling medisch gezien niet in staat is om te reizen of een reëel risico bestaat op schending van artikel 3 van het EVRM om medische redenen. Er is uitsluitend sprake van een reëel risico op schending van artikel 3 van het EVRM [5] als uit het advies van het BMA blijkt dat het achterwege blijven van de medische behandeling naar alle waarschijnlijkheid zal leiden tot een medische noodsituatie en als de noodzakelijke medische behandeling in het land van herkomst of bestendig verblijf niet beschikbaar is of als in geval de noodzakelijke medische behandeling wel beschikbaar is, gebleken is dat deze aantoonbaar niet toegankelijk is. Onder een medische noodsituatie wordt verstaan die situatie waarbij de vreemdeling lijdt aan een aandoening, waarvan op basis van de huidige medisch-wetenschappelijke inzichten vaststaat dat het achterwege blijven van behandeling binnen een indicatieve termijn van drie tot zes maanden zal leiden tot overlijden, invaliditeit of een andere vorm van ernstige geestelijke of lichamelijke schade.
6. Omdat de beoordeling of iemand medisch niet in staat is om te reizen of sprake is van een medische noodsituatie op korte termijn, medische kennis vereist, vraagt de minister bij een aanvraag om toepassing van artikel 64 van de Vw advies aan (de artsen van) het BMA. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State volgt dat de minister, als hij een BMA-advies aan zijn besluitvorming ten grondslag legt, zich ervan moet vergewissen dat dit voor wat betreft de wijze van totstandkoming zorgvuldig en naar inhoud inzichtelijk en concludent is. Dit volgt uit artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht. Als aan deze eisen is voldaan, mag de minister bij de beoordeling van een aanvraag van een zodanig advies uitgaan, tenzij concrete aanknopingspunten aanwezig zijn voor twijfel aan de juistheid of volledigheid daarvan. [6]
Aanvullend BMA-advies
7. De rechtbank moet beoordelen of verweerder een nieuw BMA-advies had moeten vragen, omdat er een nieuw medicijn beschikbaar is gekomen om de hepatitis D-infectie te kunnen behandelen.
8. De rechtbank volgt verweerder dat er geen rekening hoeft worden gehouden met een toekomstige behandeling. De rechtbank volgt verweerder niet in de stelling dat de behandeling van de hepatitis D-infectie een toekomstige behandeling is. In het geval van eiser is het medicijn al beschikbaar en eiser zou de behandeling direct kunnen starten, zoals blijkt uit de toelichting van eiser. Dit is een andere situatie dan wanneer een medicijn in ontwikkeling is of dat een behandeling in de toekomst mogelijk zal zijn. Verweerder had namelijk op de hoogte kunnen zijn van het nieuwe medicijn, aangezien het GVS-rapport al op 13 maart 2024 is verschenen. Verweerder had daarom een aanvullend BMA-advies moeten vragen om te beoordelen of naar de huidige medische inzichten het uitblijven van een beschikbare behandeling in Nederland er een medische noodsituatie zal ontstaan. Daarbij is ook van belang dat intussen een patstelling is ontstaan nu het Erasmus MC het medisch niet verantwoord vindt om met de behandeling te beginnen als er onzekerheid bestaat over het rechtmatig verblijf van eiser tijdens in ieder geval de eerste periode van toediening van het nieuwe medicijn. Verweerder heeft dan ook niet voldaan aan zijn vergewisplicht. In zoverre is er dus sprake van een zorgvuldigheidsgebrek en moet het besluit vernietigd worden.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat eiser gelijk krijgt. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit, omdat de staatssecretaris niet heeft voldaan aan zijn vergewisplicht. Het BMA-advies van 5 januari 2024 is, gelet op het GVS-rapport van 13 maart 2024, mogelijk niet actueel. De staatssecretaris zal een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van dat wat in rechtsoverweging 8 van deze uitspraak is vermeld. De rechtbank stelt daarvoor een termijn van twaalf weken. De rechtbank ziet in dit geval geen aanleiding voor de toepassing van een bestuurlijke lus.
10. Omdat het beroep gegrond is ziet de rechtbank aanleiding de staatssecretaris te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het bijwonen van de zitting, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit van 10 mei 2024;
  • draagt de staatssecretaris op om binnen acht weken een nieuw besluit op het bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak en
  • veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.750,- (duizendzevenhonderdvijftig euro).
Deze uitspraak is gedaan op 22 augustus 2024 door mr. A.C.J. van Dooijeweert, rechter, in aanwezigheid van mr. E.C. Jacobs, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Bureau Medische Advisering.
3.GVS-rapport Bulevirtide (Hepclucex).
4.Vreemdelingencirculaire 2000.
5.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
6.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 16 augustus 2013, ECLI:NL:RVS:2013:826.