Beoordeling door de rechtbank
1. Eiser is geboren op [datum 1] 1985, eiseres is geboren op [datum 2] 1994, en beiden hebben de Syrische nationaliteit. Zij hebben op 18 juli 2022 mede namens hun zoon [naam 1] asiel aangevraagd in Nederland. [naam 1] is geboren op [datum 3] 2019. Op [datum 4] 2022 is [naam 2] geboren. Eisers hebben asiel aangevraagd omdat er oorlog is in Syrië, omdat zij als Christenen in Syrië werden onderdrukt en omdat eiser zou kunnen worden opgepakt om in het Syrische leger te dienen.
2. In de bestreden besluiten heeft verweerder de asielaanvragen van eisers afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Verweerder heeft de door eisers gestelde identiteit, nationaliteit en herkomst geloofwaardig geacht. Ook heeft verweerder geloofwaardig geacht dat eisers zijn onderdrukt vanwege hun Christelijke geloof en dat eiser de militaire dienstplichtige leeftijd heeft. Eisers komen volgens verweerder echter niet in aanmerking voor een asielvergunning. De Christelijke religie is toegestaan in Syrië en er is geen zodanige discriminatie dat Christenen niet meer maatschappelijk en sociaal kunnen functioneren. Eiser heeft zijn militaire dienstplicht afgekocht en kan dit bewijzen met zijn militaire boekje. Daarnaast zijn eisers in de periode tussen 2018 en 2022, toen zij legaal in Nigeria verbleven, verschillende keren zonder problemen teruggekeerd naar Syrië. Het is daarom niet aannemelijk dat eisers nu wel problemen zouden krijgen in Syrië. Wel heeft verweerder aan eisers voorlopig uitstel van vertrek verleend van 4 mei 2024 tot en met 4 november 2024, zoals bedoeld in artikel 64 van de Vw, vanwege de medische situatie van [naam 2] . Hij lijdt aan epilepsie en aan een ontwikkelingsachterstand. Verweerder moet nog verder onderzoeken of uitzetting zou leiden tot een medische noodsituatie. In de tussentijd hoeven eisers niet uit Nederland te vertrekken.
3. Eisers zijn het niet eens met de bestreden besluiten. Zij voeren aan dat verweerder hun asielaanvragen ten onrechte heeft afgewezen. Het Christelijke dorp in Syrië waar zij woonden is gebombardeerd en daardoor zijn zij ontheemd geraakt. Dit betekent dat eisers zijn aan te merken als vluchteling. Uit het Algemeen ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken over Syrië van juni 2021 blijkt dat afkoop van de dienstplicht geen garantie geeft. In de zaken van twee familieleden, [naam 3] en [naam 4] , is verweerder ervan uitgegaan dat er geen uitstel meer geldt voor de dienstplicht. Het is in strijd met het gelijkheidsbeginsel dat verweerder daarvan bij eiser niet uitgaat. Eisers lopen bij terugkeer vanuit Nederland gevaar, omdat Nederland door Syrië als een vijandig land wordt beschouwd. Eiser zal bovendien als een dienstweigeraar worden beschouwd. De Syrische autoriteiten zijn inmiddels bij eisers vader op bezoek geweest. Hieruit blijkt dat eiser nu in Syrië wordt gezocht. Dat zij vanuit Nigeria voor verschillende korte bezoeken in Syrië zijn geweest, maakt dit niet anders. Eisers zijn alleen teruggegaan voor medische zorg die in Nigeria niet geboden werd en vanwege de hulpbehoevende ouders van eiser. Vrijwillige terugkeer vanuit Nigeria, waar zij toen een verblijfsrecht hadden, kan niet worden gelijkgesteld met gedwongen terugkeer vanuit Nederland. Hierbij is van belang dat het Syrische regime zeer onvoorspelbaar is. Ten slotte voeren eisers aan dat de belangen van de minderjarige kinderen niet apart zijn gewogen. [naam 1] spreekt vloeiend Nederlands en heeft hier zijn leven opgebouwd. [naam 2] is in Nederland geboren en omdat hij ziek en kwetsbaar is, is terugkeer naar Syrië voor hem levensgevaarlijk.
4. In het verweerschrift heeft verweerder meegedeeld dat hij bij de bestreden besluiten blijft. Het risico dat eisers in hun herkomstgebied met willekeurig geweld te maken krijgen, is niet reëel. Dat eisers Christen zijn, dat de kinderen minderjarig zijn en dat [naam 2] medische problemen heeft, zijn geen risicoverhogende factoren. Uit het ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken over Syrië uit augustus 2023 volgt dat het afkopen van de dienstplicht over het algemeen wordt gevolgd. Het ligt allereerst op de weg van eisers om aannemelijk te maken dat zij in Syrië een reëel risico lopen op ernstige schade. Dat Nederland door Syrië als een vijandig land wordt beschouwd en dat er geen sprake is van vrijwillige terugkeer, is daarvoor niet voldoende. De belangen van de kinderen zijn meegewogen in de bestreden besluiten. Eisers zijn een Syrisch gezin en kunnen als zodanig opnieuw in Syrië integreren.
5. Tijdens de zitting hebben eisers en verweerder over en weer op elkaars standpunten kunnen reageren. De rechtbank zal de bestreden besluiten toetsen aan de hand van de beroepsgronden.
De rechtbank oordeelt als volgt.
6. Voor zover het beroep van eiser nog is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn asielaanvraag, dient te worden vastgesteld dat met het alsnog nemen van een besluit aan dat beroep is tegemoetgekomen. In zoverre is er geen procesbelang meer en is het beroep van eiser niet-ontvankelijk.
7. Eisers stellen dat het Christelijke dorp waarin zij woonden is gebombardeerd. Zij hebben echter niet onderbouwd dat deze aanval heeft plaatsgevonden vanwege het Christelijke geloof van de inwoners. Verweerder heeft gemotiveerd en onder verwijzing naar het meest recente ambtsbericht over Syrië overwogen dat het mogelijk is dat Christenen in Syrië worden gediscrimineerd, maar dat dit niet leidt tot een ernstige beperking van de bestaansmogelijkheden in bijvoorbeeld toegang tot onderwijs, huisvesting of werk. Dat blijkt ook niet uit de verklaringen van eisers. De rechtbank volgt eisers daarom niet in de stelling dat zij vanwege hun Christelijke geloof een asielvergunning hadden moeten krijgen.
8. Volgens eisers wordt het afkopen van de dienstplicht in Syrië niet altijd gevolgd. Zij verwijzen daarbij naar het ambtsbericht over Syrië uit juni 2021. In het recentere ambtsbericht uit augustus 2023 staat echter dat het afkopen van de dienstplicht over het algemeen wordt gevolgd. De rechtbank volgt eisers daarom ook niet in de stelling dat zij een asielvergunning hadden moeten krijgen omdat eiser de militaire dienstplichtige leeftijd heeft. Anders dan eisers aanvoeren, kan uit de door hen overgelegde rechterlijke uitspraken over familieleden [naam 3] en [naam 4] niet worden afgeleid dat verweerder in die zaken het standpunt heeft ingenomen dat uitstel van de dienstplicht niet meer mogelijk is. Ter zitting is dit ook door eisers bevestigd. Eisers kunnen dan ook niet worden gevolgd in de stelling dat er in strijd is gehandeld met het gelijkheidsbeginsel.
9. Verweerder heeft de belangen van de kinderen in de bestreden besluiten meegewogen. De rechtbank volgt eisers niet in de stelling dat verweerder dat niet in voldoende mate heeft gedaan. Dat [naam 1] nu ruim twee jaar in Nederland is, Nederlands spreekt en in Nederland naar school gaat, maakt niet dat aan eisers verblijfsvergunningen zouden moeten worden verleend. Niet gebleken is dat het voor hem niet mogelijk zou zijn om zich samen met zijn Syrische ouders opnieuw in Syrië te vestigen. Dat [naam 2] in Nederland is geboren is ook onvoldoende. Zijn gezondheidssituatie is voor verweerder aanleiding geweest om uitstel van vertrek aan eisers te verlenen. Uit de rechtspraak volgt dat medische omstandigheden op zichzelf geen aanleiding kunnen zijn voor het verlenen van een asielvergunning. De rechtbank verwijst hierbij naar het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 18 december 2014 in de zaak M’Bodj, ECLI:EU:C:2014:2452, en naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 8 oktober 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2397. 10. In het asielbeleid van verweerder over Syrië staat dat een vreemdeling uit Syrië bij terugkeer vanuit het buitenland in beginsel een reëel risico loopt op ernstige schade, maar dat dit uitgangspunt niet geldt in onder meer het geval dat de betrokkene na een eerder vertrek uit Syrië is teruggereisd naar Syrië (onderdeel C7/33.4.1.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000). In de uitspraak van de Afdeling van 14 augustus 2024, ECLI:NL:RVS:2024:3175, is geoordeeld dat dit beleid toelaatbaar is omdat het niet afwijkt van de gebruikelijke bewijslastverdeling in het asielrecht. Die houdt in dat allereerst de vreemdeling zijn persoonlijke omstandigheden naar voren moet brengen en aannemelijk moet maken, en dat daartegenover staat dat verweerder de algemene situatie in het land van herkomst moet onderzoeken en zo nodig met de vreemdeling moet samenwerken om alle feiten te verzamelen. Verder heeft de Afdeling in deze uitspraak geoordeeld dat verweerder altijd een individuele beoordeling moet verrichten van het risico op ernstige schade aan de hand van de persoonlijke kenmerken van de vreemdeling en diens individuele omstandigheden. 11. In het geval van eisers heeft verweerder niet deugdelijk gemotiveerd dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij bij terugkeer naar Syrië een reëel risico op ernstige schade lopen. De omstandigheid dat eisers in de periode tussen 2018 en 2022 verschillende keren zonder problemen vanuit Nigeria naar Syrië zijn gegaan, is daarvoor onvoldoende. Dit volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 14 augustus 2024, rechtsoverweging 4.5. Van belang hierbij is de willekeurige opstelling van de Syrische autoriteiten. Die willekeurige opstelling is ook onderbouwd door eisers met diverse nieuwsartikelen van Al Jazeera en met diverse door Vluchtelingenwerk Nederland op 13 december 2023 verzamelde bronnen. Bovendien heeft eiser verklaard dat de Syrische autoriteiten in augustus 2023 in Syrië bij zijn vader zijn langs geweest en daarbij naar hem hebben gevraagd. Eisers hebben dit in beroep onderbouwd met een verklaring van eisers vader. Verweerder is hier niet voldoende op ingegaan door voornamelijk het standpunt in te nemen dat eisers dit eerder naar voren hadden moeten brengen. Ook heeft verweerder ten onrechte overwogen dat terugkeer naar Syrië vanuit Nederland als vijandig land onvoldoende is, gelet op het ambtsbericht over Syrië uit augustus 2023. Uit onderdeel 10.12 van dit ambtsbericht volgt namelijk dat diegenen die terugkeren uit een vijandig westers land een verhoogd veiligheidsrisico lopen.
12. De rechtbank komt tot de volgende conclusie. De beroepen zijn gegrond omdat de bestreden besluiten in strijd zijn met het motiveringsvereiste van artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht. De bestreden besluiten zullen daarom worden vernietigd. De rechtbank ziet geen mogelijkheid om de rechtsgevolgen van deze besluiten geheel in stand te laten of om zelf in de zaak te voorzien. Het ligt namelijk op de weg van verweerder om een nieuwe, individuele beoordeling te maken van het risico op ernstige schade aan de hand van alle persoonlijke omstandigheden van eisers. De rechtbank zal verweerder daarom opdragen om opnieuw op de asielaanvragen van eisers te beslissen.
13. In de gegrondverklaring van de beroepen ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.750, bestaande uit een punt voor het indienen van twee samenhangende beroepschriften en een punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 875 en vermenigvuldigd met wegingsfactor 1 (gemiddeld).
Beslissing
verklaart het beroep van eiser, voor zover dit betrekking heeft op het niet tijdig nemen van een besluit, niet-ontvankelijk;
verklaart de beroepen voor het overige gegrond;
vernietigt de bestreden besluiten;
draagt verweerder op om opnieuw op de asielaanvragen van eisers te beslissen, waarbij rekening moet worden gehouden met deze uitspraak;
veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.750 (zeventienhonderdvijftig euro) aan proceskosten aan eisers.
Deze uitspraak is gedaan op 21 augustus 2024 door mr. M.L. Weerkamp, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Hamans, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Deze uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.