ECLI:NL:RBDHA:2024:13575

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 juni 2024
Publicatiedatum
26 augustus 2024
Zaaknummer
24-1362
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag Nigeriaan wegens onvoldoende bewijs van vervolgingsrisico

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 18 juni 2024, wordt het beroep van een Nigeriaanse eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag behandeld. Eiser, die eerder op 19 maart 2021 een asielaanvraag indiende die op 16 december 2021 werd afgewezen, heeft op 21 december 2023 een nieuwe aanvraag ingediend. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag op 8 januari 2024 afgewezen, wat de eiser tot beroep heeft gedreven. De rechtbank heeft de zaak op 21 maart 2024 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de staatssecretaris en een tolk. De rechtbank heeft de afwijzing van de asielaanvraag beoordeeld aan de hand van de beroepsgronden van eiser, die stelt dat hij lid is van een separatistische groepering in Nigeria en dat hij gevaar loopt bij terugkeer. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat eiser onvoldoende bewijs heeft geleverd van zijn lidmaatschap en de daarmee samenhangende risico's. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat er geen gegronde vrees voor vervolging of een reëel risico op ernstige schade bestaat. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de asielaanvraag van eiser wordt afgewezen.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.1362
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], V-nummer: [V-nummer], eiser (gemachtigde: mr. M.J.A. Rinkes),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, (gemachtigde: mr. K. Kanters).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van de asielaanvraag van eiser. Eiser stelt van Nigeriaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [1984]. Eiser heeft al eerder op 19 maar 2021 een asielaanvraag gedaan, welke is afgewezen door de staatssecretaris op 16 december 2021. Het beroep tegen dat besluit is op 9 mei 2022 ongegrond verklaard. Eiser heeft op 21 december 2023 nogmaals een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De staatssecretaris heeft met het bestreden besluit van 8 januari 2024 deze aanvraag in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 21 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, J.T. Mgbejume als tolk en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van het asielverzoek van eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het asielrelaas
4. Eiser legt aan zijn asielaanvraag het volgende ten grondslag. Eiser is geregistreerd lid van [separatische groepering] (hierna: [separatische groepering]). Hij is sinds 2014 actief voor [separatische groepering] door zijn deelname aan vergaderingen en protesten. Bij een herdenking op 30 mei 2016 in [plaats] werd eiser door politie en militairen beschoten waarbij tussen de 500 en 600 mensen zijn omgekomen, waaronder de broer van eiser. Eiser is ontsnapt en hij staat op een
zoeklijst van de autoriteiten. Eiser zet zich actief in voor [staat], ook hier in Nederland, en daardoor loopt hij gevaar in Nigeria.
Het bestreden besluit
5. Het asielrelaas van eiser bevat volgens de staatssecretaris de volgende relevante elementen:
identiteit, nationaliteit en herkomst
eiser is lid van [separatische groepering] en wordt gezocht door de autoriteiten van Nigeria
deelname van eiser aan protesten van [separatische groepering] in Nederland.
6. Het eerste element acht de staatssecretaris geloofwaardig. Het tweede element, en dus zijn lidmaatschap van [separatische groepering], zijn rol daarin, dat hij actief voor [separatische groepering] in Nigeria is geweest en de deelname aan een herdenking waarbij zijn broer zou zijn gedood, waardoor hij gezocht wordt door de autoriteiten, wordt ongeloofwaardig geacht, nu dit in de vorige procedure reeds als ongeloofwaardig is beoordeeld. Het derde element, de deelname van eiser aan protesten in Nederland wordt geloofwaardig geacht. Dat maakt echter niet dat sprake is van een gegronde vrees voor vervolging, dan wel een reëel risico op ernstige schade. Het lidmaatschap van [separatische groepering] in Nederland is niet voldoende onderbouwd, en eiser heeft slechts een vermoeden dat de Nigeriaanse autoriteiten mogelijkerwijs op de hoogte zijn van zijn activiteiten in Nederland. De staatssecretaris concludeert daarom dat de asielaanvraag ongegrond is.

Het oordeel van de rechtbank

7. Eiser voert – naar de rechtbank mede in het licht van hetgeen ter zitting is besproken, begrijpt – aan dat de staatssecretaris ten onrechte het standpunt heeft ingenomen dat zijn verklaringen over de het lidmaatschap van [separatische groepering] en de politieke overtuiging van eiser nog steeds ongeloofwaardig zijn. Eiser heeft meerdere stukken overgelegd, te weten een brief van [separatische groepering] Nederland waaruit zijn lidmaatschap en risico op blootstelling aan ernstige schade bij terugkeer blijkt, betalingsbewijzen aan [separatische groepering], foto’s van een demonstratie in Nederland en een foto van zijn voetbalteam in Nigeria. Eiser voert aan dat de brief van [separatische groepering] op ondeugdelijke wijze van de hand wordt gewezen en de daaraan ondersteunende betalingsbewijzen ook, dit mede in licht van de wel geloofwaardig geachte activiteiten van eiser. In het verlengde daarvan heeft de staatssecretaris ten onrechte aangenomen dat er geen sprake is van een gegronde vrees voor vervolging of een reëel risico op ernstige schade is bij terugkeer. Het feit dat eiser mogelijk momenteel (nog) niet in aandacht staat, betekent niet dat dat bij terugkeer niet het geval is. Hiervoor verwijst eiser naar een brief van VluchtelingenWerk Nederland, waaruit blijkt dat leden en sympathisanten van [separatische groepering] gevaar lopen. Daarbij komt dat eiser in ieder geval afdoende aannemelijk heeft gemaakt dat zijn zaak zou moeten worden voorgelegd aan (SUA), volgens informatiebericht (IB) 2023/66.
8. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij lid is van [separatische groepering]. De staatssecretaris heeft de brief van [separatische groepering] daarvoor onvoldoende kunnen vinden. De staatssecretaris heeft er daartoe terecht op gewezen dat daaruit niet blijkt wat het lidmaatschap inhoudt, en dat er geen details ten aanzien van persoonlijke situatie in worden vermeld, zoals wat eiser voor de organisatie betekent, en dat de intentie achter de brief niet vastgesteld kan worden. De rechtbank hecht daarbij ook waarde aan het feit dat – zoals de staatssecretaris ter zitting heeft toegelicht – de brief slechts een kopie betrof, dat er geen
identificerende documenten bijgevoegd zijn van degene die de brief heeft ondertekend en dat het niet duidelijk is of deze brief uit eigen waarnemen of op verzoek van eiser is opgesteld. De staatssecretaris heeft ook het stuk met betalingsbewijzen aan [separatische groepering] onvoldoende kunnen vinden omdat dit stuk niet beoordeeld kan worden vanwege gebrek aan referentie materiaal. Ook blijkt uit het stuk niet van betalingen aan [separatische groepering], er staat namelijk niet vermeld waar het geld naar toe gaat of wat het doel voor het inzamelen ervan is.
8.1.
De rechtbank is verder van oordeel dat de staatssecretaris zich ten aanzien van de activiteiten die wel geloofwaardig zijn bevonden (deelname aan protesten in Nederland, deelname aan een broadcasting platform op YouTube waar eiser sprak over de situatie in [staat], en deelname aan een online-vergadering waarin hij hier ook over sprak) op het standpunt heeft kunnen stellen dat niet is gebleken dat eiser daardoor in de specifieke belangstelling van de Nigeriaanse autoriteiten staat en daardoor sprake is van een gegronde vrees voor vervolging of een reëel risico op ernstige schade. De staatssecretaris heeft er daartoe op kunnen wijzen dat eiser slechts een vermoeden heeft dat de Nigeriaanse autoriteiten mogelijkerwijs op de hoogte zijn van deelname aan protesten in Den Haag. Eiser heeft namelijk verklaard dat hij niet zeker weet of hij wel in beeld is gekomen tijdens de demonstraties en of zijn naam bij de Nigeriaanse autoriteiten bekend is. Eiser heeft ook verklaard geen sociale media te hebben. Voor wat betreft de deelname van eiser aan de podcasts, heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat ondanks eisers verwijzing naar het YouTube kanaal van [separatische groepering] en bepaalde filmpjes/linkje niet duidelijk is waar eisers aandeel daarin naar voren komt en waarom dat maakt dat hij in de bijzondere aandacht van de autoriteiten staat, dan wel dat filmpjes waar eiser op te zien zou zijn niet vindbaar zijn. Eiser heeft dat niet concreet weersproken en zijn aandeel daarin ook niet inzichtelijk gemaakt. Verweerder heeft er verder onweersproken op gewezen dat de online vergaderingen besloten waren zodat ook dat niet duidelijk maakt waarom eiser in de specifieke belangstelling van de autoriteiten zou staan. De foto’s die eiser heeft overgelegd maken dat niet anders. Op de foto van de demonstratie is eiser namelijk niet herkenbaar. De andere foto betrof een foto van eiser in een voetbalteam. Ook daarmee heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij in de specifieke belangstelling van de autoriteiten in Nigeria staat.
8.2.
De verwijzing naar de brief van VluchtelingenWerk Nederland en de bijlagen maken het voorgaande naar het oordeel van de rechtbank niet anders. Dit betreft algemene informatie en is niet specifiek gericht ten aanzien van eiser. Daarbij komt dat de staatssecretaris in het bestreden besluit erop heeft gewezen dat het enkel hebben van een politieke overtuiging niet voldoende is en er ter zitting op heeft kunnen wijzen dat een gegronde vrees voor vervolging of een reëel risico op ernstig schade vooral bestaat voor [separatische groepering] leden en sympathisanten die een hoger risico profiel hebben en dat door eiser niet aannemelijk is gemaakt dat hij daartoe behoort. Bij terugkeer is er daarom geen sprake van een gegronde vrees voor vervolging of een reëel risico op ernstige schade. In de brief staat namelijk onder meer vermeld dat uit de risico analyse van OESO blijkt dat niet alle personen die onder het risicoprofiel ‘Members of seperatist movements and individuals perceived as supporting them’ een gegronde vrees voor vervolging hebben. Bij de individuele beoordeling dient rekening gehouden moet worden met risico verhogende omstandigheden zoals niveau en aard van de betrokkenheid, zichtbaarheid van de betrokken persoon (bijvoorbeeld een hoog profiel, eerdere arrestaties en optreden in media) deelname aan bijeenkomsten of manifestaties en dergelijke. Ook staat er in de brief vermeld dat uit een rapport van de UK Home Office blijkt dat over het algemeen sympathisanten of
aanhangers van een lage rang waarschijnlijk niet interessant zullen zijn voor de regering. Het risico op geweld neemt wel toe tijdens demonstraties. De rechtbank is van oordeel dat dergelijke risico verhogende omstandigheden niet aan de orde zijn. Eiser heeft namelijk niet gesteld en het is ook niet gebleken dat hij een dergelijke hoger risico profiel heeft. Zijn activiteiten geven daar geen blijk van en dit is ook anderszins niet gebleken.
8.3.
Het beroep van eiser op IB 2023/66 slaagt ook niet. Zoals de staatssecretaris ter zitting terecht heeft opgemerkt, zijn IB 2023/77 en daarna IB 2024/10 hiervoor in de plaats gekomen. Ten tijde van het nemen van het voornemen en bestreden besluit was IB 2023/66 dan ook niet meer van toepassing. In deze wel van toepassing zijnde informatieberichten staat niet dat zaken aan SUA worden voorgelegd. De beroepsgrond slaagt niet.
Toetsing politieke overtuiging
9. Verder voert eiser aan dat de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU) van 21 september 20231 over politieke overtuiging als een novum beschouwd moet worden, waardoor hetgeen eiser heeft aangevoerd bij zijn eerste asielaanvraag opnieuw beoordeeld moet worden. Zijn vorige aanvraag is in het licht van deze uitspraak van het HvJEU en de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 17 januari 20242, niet goed beoordeeld. Uit deze uitspraken volgt, kort gezegd, dat je niet langer mag verlangen dat een vreemdeling een fundamentele politieke overtuiging heeft, maar dat de staatssecretaris moet vaststellen of een vreemdeling een politieke overtuiging heeft en zo ja, wat de gevolgen daarvan zijn. Dat een uitspraak van het HvJEU een novum kan zijn, blijkt uit volgens eiser uit de uitspraak van het HvJEU van 8 februari 20243
10. De rechtbank is van oordeel dat de staatsecretaris zich terecht op het standpunt stelt ten aanzien van de stelling dat de uitspraak van het HvJEU van 21 september 2023 een novum is en dat een andere toets vereist is, dat, ondanks dat op het moment van het nemen van het bestreden besluit een ander toetsingskader gold dan opgenomen in deze uitspraak van het HvJEU, er wel conform het huidige ruimere toetsingskader getoetst is. De rechtbank volgt de staatssecretaris in zijn standpunt dat de vorige aanvraag van eiser niet is afgewezen vanwege feit dat eiser geen ‘diepgewortelde’ politieke overtuiging had, maar omdat het lidmaatschap aan de [separatische groepering] en de aanwezigheid bij de herdenking op 30 mei 2016 en de dood van zijn broer en het daaruit voortvloeiende ernstig gevaar voor vervolging of risico op ernstige schade niet geloofwaardig is bevonden. In het huidige bestreden besluit is dit ook door de staatsecretaris toegelicht en is verhelderd – zoals hiervoor reeds vermeld – dat het enkel hebben van een politieke overtuiging niet leidt tot vervolging in Nigeria. De rechtbank is met de staatssecretaris van oordeel dat dit een ruimere toets betreft dan enkel de toets of eiser een ‘fundamentele’ politieke overtuiging heeft. Bovendien heeft de staatssecretaris in het bestreden besluit toegelicht dat ten aanzien van het enkel hebben van een politieke overtuiging niet is gebleken dat dit leidt tot een ernstig gevaar voor vervolging of een reëel risico op ernstige schade. In het bestreden besluit is dit verduidelijkt door op te nemen dat de vorige asielaanvraag van eiser niet is afgewezen vanwege het ontbreken van een diepgewortelde politieke overtuiging, maar dat het hebben van een politieke overtuiging niet
1. ECLI:EU:C:2023:688.
3 ECLI:EU:C:2024:122.
afdoende is nu niet is gebleken dat dat leidt tot een ernstig gevaar voor vervolging of een reëel risico op ernstige schade. De beroepsgrond slaagt in zoverre niet.
10.1.
Ook het beroep van eiser op de uitspraak van het HvJEU van 8 februari 2024 en de stelling dat dus sprake is van een novum, heeft niet het effect wat eiser beoogt. Dat arrest ziet met name op de vraag of een opvolgende asielaanvraag waarbij het asielrelaas hetzelfde is gebleven maar enkel een uitspraak van het HvJEU een wijziging in het juridische kader met zich meebrengt, ontvankelijk is. Dit staat in deze procedure niet ter discussie. De opvolgende asielaanvraag van eiser is immers door de staatssecretaris ontvankelijk verklaard.

Conclusie en gevolgen

11. De staatssecretaris heeft de aanvraag terecht afgewezen als ongegrond. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. Lange, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A.W.M. Engels, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
18 juni 2024

Documentcode:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.