ECLI:NL:RBDHA:2024:13653

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 augustus 2024
Publicatiedatum
27 augustus 2024
Zaaknummer
NL24.27715
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • I.A.M. van Boetzelaer - Gulyas
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag op 9 juli 2024 niet in behandeling genomen, omdat Oostenrijk verantwoordelijk is voor de aanvraag. Eiser, vertegenwoordigd door mr. S.A.S. Jansen, is niet verschenen op de zitting van 5 augustus 2024, waar de gemachtigden van beide partijen aanwezig waren.

De rechtbank overweegt dat de minister in beginsel mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten opzichte van Oostenrijk, zoals eerder bevestigd door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Eiser heeft betoogd dat er in Oostenrijk sprake is van tekortkomingen in de asielprocedure en opvangvoorzieningen, en dat hij een risico loopt op onmenselijke behandeling. De rechtbank oordeelt echter dat eiser onvoldoende bewijs heeft geleverd om aan te tonen dat de minister niet van het vertrouwensbeginsel mag uitgaan.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de beslissing van de minister om de asielaanvraag niet in behandeling te nemen in stand blijft. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen binnen een week hoger beroep aantekenen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.27715

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 augustus 2024 in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. S.A.S. Jansen),
en
de minister van Asiel en Migratie [1]
(gemachtigde: mr. M.J.C. van der Woning).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 9 juli 2024 niet in behandeling genomen, omdat Oostenrijk verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 5 augustus 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister deelgenomen. Eiser is zonder bericht niet verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank verklaart het beroep het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [2] In dit geval heeft Nederland bij Oostenrijk een verzoek om overname gedaan. Oostenrijk heeft dit verzoek aanvaard.
Mag de minister ten opzichte van Oostenrijk uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel?
5. Eiser betoogt dat de minister ten onrechte ten opzichte van Oostenrijk van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgaat. Hij stelt dat er in Oostenrijk sprake is van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen van de asielprocedure en de opvangvoorzieningen. Bij overdracht zal eiser een reëel risico lopen op onmenselijke of vernederende behandelingen in de zin van artikel 4 van het Handvest en artikel 3 van het EVRM. Eiser verwijst ter onderbouwing van zijn betoog naar het AIDA-rapport, update 2023, van 2024. Hij merkt op dat de minister stelt dat dit AIDA-rapport niet wezenlijk verschilt van de update uit 2021. Volgens eiser maakt dit de situatie des te erger nu blijkt dat er na twee jaar nog geen verandering heeft plaatsgevonden. Hieruit volgt juist dat er sprake is van systematische tekortkomingen. Zo zijn er problemen als gevolg van overbevolking in (federale) opvangvoorzieningen. Verder hebben asielzoekers in Oostenrijk niet automatisch recht op gefinancierde rechtsbijstand, waardoor er geen sprake is van een fair trial [3] en het onmogelijk is om de asielprocedure te doorlopen zonder kennis van de taal en het asielrecht. Ook de toegang tot gefinancierde rechtsbijstand in het geval van een negatieve beschikking blijkt in de praktijk lastig. [4] Daarnaast hebben asielzoekers beperkte toegang tot medische en psychische zorg. [5] Uit het laatste AIDA-rapport blijkt ook dat Dublinclaimanten regelmatig gedetineerd worden bij aankomst in Oostenrijk. [6] Eiser vreest verder dat zijn asielaanvraag niet in behandeling zal worden genomen, gelet op het feit dat hij tijdens zijn eerdere procedure in Oostenrijk niet is uitgenodigd voor een gehoor. Het enkele feit dat Oostenrijk met het claimakkoord heeft gegarandeerd de asielaanvraag van eiser te behandelen, is geen garantie dat de aanvraag ook daadwerkelijk inhoudelijk op een degelijke wijze behandeld zal worden.
5.1.
De rechtbank overweegt dat de minister in beginsel ten opzichte van Oostenrijk mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft dit meerdere keren bevestigd. [7] Dit beginsel betekent dat lidstaten erop mogen vertrouwen dat de andere lidstaten de vreemdeling in overeenstemming met het EVRM, het Vluchtelingenverdrag en het Unierecht zullen behandelen. Dit beginsel is weerlegbaar. Als de vreemdeling vindt dat dit in zijn geval anders is, dan moet hij dat aannemelijk maken. Daarvoor kan de vreemdeling bijvoorbeeld objectieve informatie over de werking van het asielsysteem in Oostenrijk overleggen of verklaren over zijn eigen ervaringen in Oostenrijk. Maakt de vreemdeling dit voldoende aannemelijk, dan is het vervolgens aan de minister om te motiveren dat en waarom hij toch van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan. [8]
5.2.
De rechtbank is van oordeel dat eiser onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de minister ten opzichte van Oostenrijk niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan uitgaan. De minister overweegt terecht dat het AIDA-rapport, update 2023, geen wezenlijk ander beeld schetst dan eerdere AIDA-rapporten die zijn betrokken bij uitspraken van de Afdeling. Het betoog van eiser dat de voortduring van de geschetste omstandigheden zou moeten leiden tot het oordeel dat niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag worden uitgegaan, slaagt dan ook niet. Uit de uitspraken van de Afdeling blijkt namelijk niet dat het oordeel afhankelijk was van hoe lang de situatie voortduurt. Ook is al eerder geoordeeld dat de toegang tot de rechtsbijstand in Oostenrijk in lijn is met de Procedurerichtlijn. [9] Daarnaast volgt uit het AIDA-rapport dat Dublinclaimanten toegang hebben tot opvang [10] en medische zorg. [11] Uit de door eiser ingebrachte informatie blijkt inderdaad dat er gevallen zijn waarbij Dublinclaimanten in detentie worden geplaatst, maar niet is gebleken dat deze detentie onrechtmatig is. Verder hebben de autoriteiten van Oostenrijk door middel van het claimakkoord gegarandeerd een verzoek om internationale bescherming van eiser in behandeling te zullen nemen. De minister werpt eiser terecht tegen dat zijn verklaringen over zijn eerdere ervaringen met de Oostenrijkse asielprocedure niet relevant zijn, gelet op het feit dat eiser na twintig dagen op eigen initiatief Oostenrijk heeft verlaten zonder eerst de asielprocedure te doorlopen. Mocht eiser alsnog problemen ondervinden in Oostenrijk dan wijst de minister er terecht op dat eiser hierover kan klagen bij de Oostenrijkse autoriteiten. Niet is gebleken dat voor eiser deze mogelijkheid niet bestaat.
Loopt eiser bij terugkeer naar Oostenrijk risico op indirect refoulement?
6. Eiser betoogt dat hij bij overdracht aan Oostenrijk een risico loopt op indirect refoulement, omdat hij vreest dat zijn asielaanvraag in Oostenrijk niet in behandeling wordt genomen.
6.1.
De rechtbank overweegt dat het Hof van Justitie zich in haar uitspraak van 30 november 2023 heeft uitgelaten over het toetsingskader van indirect refoulement in het kader van de Dublinprocedure. [12] Hieruit volgt dat de rechtbank in principe niet mag onderzoeken of in de aangezochte lidstaat, in dit geval Oostenrijk, een risico bestaat op schending van het beginsel van non-refoulement. Dit is alleen anders wanneer de rechtbank vaststelt dat in de aangezochte lidstaat sprake is van systeemfouten in de asielprocedure en de opvangvoorzieningen voor personen die om internationale bescherming verzoeken. Meningsverschillen tussen de autoriteiten en de rechterlijke instanties van de verzoekende lidstaat, enerzijds, en van de aangezochte lidstaat, anderzijds, over de uitlegging van de materiële voorwaarden voor internationale bescherming tonen niet aan dat er sprake is van systeemfouten.
6.2.
Het betoog van eiser dat hij bij terugkeer naar Oostenrijk risico loopt op indirect refoulement slaagt niet. Onder rechtsoverweging 5.1. en 5.2 is vastgesteld dat ten opzichte van Oostenrijk nog steeds van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Daarom onderzoekt de rechtbank niet of er in Oostenrijk een risico op schending van het beginsel van non-refoulement bestaat.
Had de minister de asielaanvraag onverplicht aan zich moeten trekken?
7. Eiser betoogt dat de minister de asielaanvraag onverplicht aan zich had moeten trekken op grond van artikel 17 van de Dublinverordening. De rechtbank leest de beroepsgrond van eiser zo dat hij betoogt dat de minister ten onrechte zijn verklaringen over zijn ervaringen in de opvangvoorzieningen en met de asielprocedure in Oostenrijk niet kenbaar zijn betrokken bij de beoordeling in het kader van artikel 17 van de Dublinverordening.
7.1.
De minister heeft niet ten onrechte geen toepassing gegeven aan artikel 17 van de Dublinverordening. De minister trekt een asielaanvraag onverplicht aan zich onder andere als bijzondere, individuele omstandigheden maken dat de overdracht aan de andere lidstaat van onevenredige hardheid getuigt. [13] De omstandigheden in de opvangvoorzieningen en de asielprocedure in Oostenrijk en de verklaringen van eiser hierover zijn door de minister betrokken bij de vraag of mag worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De verklaringen van eiser over deze omstandigheden hoeven daarom niet te worden betrokken bij de beoordeling in het kader van artikel 17 van de Dublinverordening. De rechtbank wijst in dit kader op de uitspraak van de Afdeling van 19 april 2024. [14]

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag in stand blijft. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.A.M. van Boetzelaer - Gulyas, rechter, in aanwezigheid van mr. D. Steenbeek, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als de minister.
2.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
3.Eiser wijst op artikel 47, derde lid, van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie, artikel 46 van de Procedurerichtlijn 2013/32/EU en artikel 13 van het EVRM.
4.AIDA-rapport, update 2023, p. 41.
5.AIDA-rapport update 2023, p.124.
6.AIDA-rapport update 2023 p. 139-141.
7.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 20 oktober 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3043, ABRvS 3 mei 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1695 en ABRvS 24 mei 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1997.
8.Zie bijvoorbeeld ABRvS 13 april 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1042, r.o. 4 - 4.1.
9.zie bijvoorbeeld rechtbank Den Haag (zp. Arnhem) 30 maart 2023, NL23.4329 (niet gepubliceerd), bevestigd in ABRvS 17 april 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1503.
10.AIDA-rapport, update 2023, p. 61
11.AIDA-rapport, update 2023, p. 124.
12.ECLI:EU:C:2023:934.
13.Dat staat in artikel 17 van de Dublinverordening, nader ingevuld in paragraaf C2/5 van de Vreemdelingencirculaire 2000.
14.ABRvS 17 april 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1653, r.o. 2.