ECLI:NL:RBDHA:2024:13653
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- I.A.M. van Boetzelaer - Gulyas
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag op 9 juli 2024 niet in behandeling genomen, omdat Oostenrijk verantwoordelijk is voor de aanvraag. Eiser, vertegenwoordigd door mr. S.A.S. Jansen, is niet verschenen op de zitting van 5 augustus 2024, waar de gemachtigden van beide partijen aanwezig waren.
De rechtbank overweegt dat de minister in beginsel mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten opzichte van Oostenrijk, zoals eerder bevestigd door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Eiser heeft betoogd dat er in Oostenrijk sprake is van tekortkomingen in de asielprocedure en opvangvoorzieningen, en dat hij een risico loopt op onmenselijke behandeling. De rechtbank oordeelt echter dat eiser onvoldoende bewijs heeft geleverd om aan te tonen dat de minister niet van het vertrouwensbeginsel mag uitgaan.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de beslissing van de minister om de asielaanvraag niet in behandeling te nemen in stand blijft. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen binnen een week hoger beroep aantekenen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.