In deze zaak heeft eiser, vertegenwoordigd door mr. R. Hijma, beroep ingesteld tegen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat deze niet tijdig heeft beslist op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De aanvraag is op 15 augustus 2022 ingediend, en volgens de geldende regelgeving had verweerder uiterlijk op 15 november 2023 moeten beslissen. Eiser heeft verweerder op 20 november 2023 in gebreke gesteld, maar dit gebeurde na het verstrijken van de beslistermijn. De rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep gegrond is, omdat verweerder niet tijdig heeft beslist.
De rechtbank heeft besloten om geen zitting te houden, omdat dit in deze zaak niet nodig was. De rechtbank heeft verweerder een termijn van acht weken opgelegd om alsnog een besluit op de aanvraag bekend te maken. Indien verweerder deze termijn overschrijdt, moet hij een dwangsom van € 100,- per dag betalen, met een maximum van € 7.500,-. Daarnaast heeft de rechtbank bepaald dat eiser recht heeft op een vergoeding van de proceskosten, vastgesteld op € 437,50, omdat hij juridische bijstand heeft ingeschakeld voor het indienen van het beroepschrift.
De uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman en is openbaar gemaakt op 23 april 2024. Eiser kan binnen zes weken na de uitspraak een verzetschrift indienen als hij het niet eens is met de beslissing.