ECLI:NL:RBDHA:2024:13733

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 augustus 2024
Publicatiedatum
28 augustus 2024
Zaaknummer
NL24.31443
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen maatregel van bewaring in vreemdelingenrechtelijke zaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 augustus 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van eiser, die door de minister van Asiel en Migratie was opgelegd. Eiser was op 11 juli 2024 in bewaring gesteld op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000, nadat hij zijn asielaanvraag had ingetrokken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister terecht deze maatregel heeft opgelegd, aangezien eiser geen lopende asielaanvraag had en dus niet langer rechtmatig verblijf had.

De rechtbank heeft ook de stelling van eiser verworpen dat er geen terugkeerbesluit in het dossier aanwezig was. De rechtbank heeft vastgesteld dat er wel degelijk een terugkeerbesluit was, dat op 28 juli 2023 was opgelegd. Daarnaast heeft de rechtbank de argumenten van eiser over de digitale ondertekening van de maatregel van bewaring afgewezen, omdat er geen rechtsregel is die dit vereist. Eiser heeft ook aangevoerd dat de minister onvoldoende voortvarend werkt aan zijn uitzetting, maar de rechtbank oordeelde dat de minister voldoende stappen heeft ondernomen, ondanks de medewerking van eiser aan het proces.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiser ongegrond verklaard, wat betekent dat de inbewaringstelling rechtmatig was. Het verzoek om schadevergoeding is eveneens afgewezen. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en er staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.31443

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 augustus 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. R.M. Seth Paul),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister

(gemachtigde: mr. E. Özel).

Procesverloop

Bij besluit van 11 juli 2024 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd.
De minister heeft de rechtbank op grond van artikel 94, eerste lid, van de Vw 2000 van de bewaring in kennis gesteld. Deze kennisgeving wordt gelijkgesteld met een door eiser ingesteld beroep. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 20 augustus 2024 op zitting behandeld. Eiser is, via een beeldverbinding, verschenen en is bijgestaan door zijn gemachtigde. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Is eiser op de juiste grondslag in bewaring gesteld?
1. Het betoog van eiser dat hij niet op de juiste grondslag in bewaring is gesteld, slaagt niet. Eiser is eerder (op 26 juni 2024) in bewaring gesteld op grond van artikel 59b van de Vw 2000, omdat hij tijdens het gehoor voorafgaand aan die inbewaringstelling een asielwens had geuit. [1] Vervolgens heeft eiser tijdens het nader gehoor van 9 juli 2024 verklaard zijn asielaanvraag te willen intrekken. [2] Hieruit volgt dat eiser vóór de huidige inbewaringstelling geen lopende asielaanvraag had en (dus) niet langer rechtmatig verblijf op grond van die aanvraag had. Daarom heeft de minister terecht artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 als grondslag voor de maatregel van bewaring genomen.
2. Eiser heeft verder gesteld dat zich in het dossier geen terugkeerbesluit bevindt. De rechtbank begrijpt deze stelling van eiser zo dat hij betoogt dat aan de maatregel van bewaring geen terugkeerbesluit vooraf is gegaan. Dat betoog slaagt echter niet. De rechtbank stelt vast dat de minister eiser met het besluit van 28 juli 2023 een terugkeerbesluit heeft opgelegd en dat dit besluit zich in het dossier bevindt. Eiser heeft het bestaan van dit besluit ook niet betwist.
Had de minister de maatregel digitaal moeten ondertekenen?
3. Het betoog van eiser dat de minister de maatregel van bewaring digitaal had moeten ondertekenen, slaagt niet. Eiser heeft in dit verband gesteld dat de minister digitaal moet ondertekenen als hij over die mogelijkheid beschikt en daarom geen natte handtekening (meer) mag gebruiken. Het is de rechtbank niet gebleken welke rechtsregel zich verzet tegen het ondertekenen van een maatregel van bewaring met een natte handtekening. Dat valt ook niet af te leiden uit de door eiser genoemde rechtspraak. [3] Eiser heeft verder geen concrete feiten en omstandigheden gesteld en aannemelijk gemaakt op grond waarvan moet worden getwijfeld aan de rechtsgeldige ondertekening van de maatregel. De beroepsgrond slaagt niet.
Werkt de minister voldoende voortvarend aan de uitzetting?
4. Eiser voert aan dat de minister onvoldoende voortvarend werkt aan zijn uitzetting, omdat uit het dossier blijkt dat zijn identiteit en nationaliteit op 4 januari 2024 al is bevestigd. Eiser heeft op de zitting aangevoerd dat er een vlucht gepland staat op 30 augustus 2024, zes weken na de in bewaring stelling van eiser. Volgens eiser hoeft er alleen een vlucht geboekt te worden en dan wordt er een laissez-passer verstrekt.
4.1.
Dit betoog slaagt niet. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister voldoende voortvarend aan de uitzetting van eiser gewerkt. Eiser is op 11 juli 2024 in bewaring gesteld, waarna op 16 juli 2024 het eerste vertrekgesprek heeft plaatsgevonden. Uit het vertrekgesprek van 16 juli 2024 blijkt dat eiser niet in gesprek wil met de Dienst Terugkeer en Vertrek. Dat betekent dat de minister de uitzetting van eiser moet organiseren en daarbij afhankelijk is van de Algerijnse autoriteiten. De minister heeft op zitting toegelicht dat het plannen van het vertrek van eiser langer duurt, omdat hij niet meewerkt. Daarbij komt dat de vlucht ver vooruit is gepland omdat de minister de tijd nodig heeft om administratieve handelingen te verrichten en omdat eiser onder escorte van de Koninklijke Marechaussee zal reizen. De rechtbank ziet geen reden om aan die toelichting van de minister te twijfelen. Dat de identiteit en nationaliteit van eiser al eerder is bevestigd, doet hier niet aan af. Hoe snel eiser kan worden uitgezet, is immers van meer factoren afhankelijk dan alleen de vraag hoe snel zijn identiteit en nationaliteit door de autoriteiten van zijn land van herkomst wordt bevestigd.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
5. Los van de door eiser aangevoerde gronden, ziet de rechtbank in de door de minister en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent eiser geen gelijk krijgt en de inbewaringstelling van eiser rechtmatig is. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M.C. Schuurman-Kleijberg, rechter, in aanwezigheid van S. Voolstra, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Zie het proces-verbaal van gehoor van 26 juni 2024, p. 6.
2.Zie het verslag van het nader gehoor van 9 juli 2024, p. 2.
3.Eiser wijst op ABRvS 12 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2278.