In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 augustus 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de rechtmatigheid van het verblijf van een Poolse gemeenschapsonderdaan in Nederland. Eiser, die sinds 25 november 2018 in Nederland verblijft, had eerder een ISD-maatregel opgelegd gekregen. De minister van Asiel en Migratie had op 23 januari 2023 vastgesteld dat eiser geen rechtmatig verblijf had en een terugkeerbesluit opgelegd. Eiser maakte bezwaar, maar dit werd op 12 december 2023 niet-ontvankelijk verklaard. In beroep stelde eiser dat de besluitvorming onzorgvuldig was, omdat hij niet was gehoord en dat hij voldeed aan de voorwaarden voor rechtmatig verblijf. De rechtbank oordeelde dat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij voldeed aan de voorwaarden van artikel 8.12 van het Vreemdelingenbesluit, aangezien hij niet werkte, studeerde of over voldoende middelen van bestaan beschikte. De rechtbank concludeerde dat de minister terecht had vastgesteld dat eiser geen rechtmatig verblijf genoot en dat het beroep ongegrond was. Eiser werd veroordeeld in de proceskosten van € 1.750,-. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor gemeenschapsonderdanen om aan de voorwaarden voor verblijf te voldoen en de gevolgen van een ISD-maatregel voor hun verblijfsrecht.