Op 28 augustus 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaken NL24.1786 en NL24.1788, waarin eisers afzonderlijk beroep hebben ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op hun asielaanvragen, ingediend op 1 september 2022. De rechtbank heeft vastgesteld dat de uiterste termijn van 21 maanden, zoals genoemd in artikel 31, vijfde lid, van de Procedurerichtlijn, is overschreden. Dit heeft geleid tot de conclusie dat er sprake is van bijzondere omstandigheden die de rechtbank noopten om verweerder, de minister van Asiel en Migratie, op te dragen zo snel mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken na verzending van de uitspraak, op de asielaanvragen te beslissen.
De rechtbank heeft de beroepen gegrond verklaard en verweerder opgedragen om binnen de gestelde termijn een besluit te nemen. Tevens is er een rechterlijke dwangsom opgelegd van € 100 per dag, met een maximum van € 7.500, voor elke dag dat verweerder in gebreke blijft. Daarnaast zijn de proceskosten van eisers vastgesteld op € 437,50, gezien de samenhang tussen de twee ingediende beroepen. De uitspraak is gedaan zonder zitting en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie.
De rechtbank heeft in haar overwegingen benadrukt dat als er niet tijdig een besluit wordt genomen, er een mogelijkheid is voor eisers om beroep in te stellen. Dit kan gebeuren als het bestuursorgaan niet tijdig een besluit heeft genomen en er twee weken zijn verstreken na ontvangst van een schriftelijke ingebrekestelling. De rechtbank heeft ook de wettelijke vereisten voor een beroep tegen niet tijdig beslissen uiteengezet, evenals de regels omtrent de bestuurlijke en rechterlijke dwangsom.