ECLI:NL:RBDHA:2024:13818
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, wordt het beroep van eiser, een Iraakse nationaliteit houder, tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag op 14 augustus 2024 niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. De rechtbank doet uitspraak zonder zitting, op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat het niet in behandeling nemen van de aanvraag in stand blijft. De rechtbank overweegt dat de Europese Unie gezamenlijke regelgeving heeft over asielaanvragen, en dat Nederland een verzoek om terugname aan Duitsland heeft gedaan, dat door Duitsland is aanvaard. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat Duitsland niet kan worden vertrouwd vanwege een toename van racistisch geweld, maar de rechtbank oordeelt dat eiser niet voldoende heeft aangetoond dat er structurele tekortkomingen zijn in het asiel- en opvangsysteem in Duitsland die een reëel risico op schending van zijn rechten met zich meebrengen.
De rechtbank concludeert dat de minister er in het algemeen van mag uitgaan dat Duitsland zijn verdragsverplichtingen nakomt, en dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn situatie anders is. De rechtbank wijst erop dat eiser, indien hij zich gediscrimineerd voelt, zich kan wenden tot de Duitse autoriteiten. De rechtbank besluit dat het beroep ongegrond is en dat eiser geen proceskostenvergoeding ontvangt.