ECLI:NL:RBDHA:2024:13833
Rechtbank Den Haag
- Verzet
- Rechtspraak.nl
Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van beroep inzake verblijfsdocument EU/EER
Op 27 november 2023 heeft de opposant, een Nigeriaanse nationaliteit met V-nummer [nummer], beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn aanvraag tot afgifte van een verblijfsdocument EU/EER. De rechtbank, zittingsplaats Groningen, heeft op 18 april 2024 het beroep kennelijk niet-ontvankelijk verklaard op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat het beroep te vroeg was ingediend. De rechtbank oordeelde dat de termijn van twee weken voor het indienen van een ingebrekestelling nog niet was verstreken, waardoor het beroep niet voldeed aan de vereisten van artikel 6:12, tweede lid, van de Awb.
Tegen deze uitspraak heeft de opposant verzet ingesteld. De zitting voor het verzet vond plaats op 4 juli 2024, waarbij de gemachtigde van de minister en de gemachtigde van de opposant aanwezig waren. In deze verzetzaak beoordeelt de rechtbank of de eerdere uitspraak terecht was en of het beroep niet-ontvankelijk was. De opposant betoogde dat de rechtbank ten onrechte tot een niet-ontvankelijkheid was gekomen, en voerde aan dat hij een verzendbevestiging had die zou aantonen dat de ingebrekestelling eerder was ontvangen.
De rechtbank constateerde echter dat de geopposeerde op 5 juni 2024 inwilligend op de aanvraag van de opposant had beslist en dat er op 3 juli 2024 een maximale bestuurlijke dwangsom van € 1.442,- was toegekend. Aangezien er inmiddels op de aanvraag was beslist en de dwangsom was toegekend, had de opposant zijn doel bereikt. De rechtbank oordeelde dat de opposant geen procesbelang meer had bij het verzet, en verklaarde het verzet niet-ontvankelijk. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. F. Sijens, rechter, en openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.