ECLI:NL:RBDHA:2024:13859

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 augustus 2024
Publicatiedatum
30 augustus 2024
Zaaknummer
NL24.17805
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.S. Gaastra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling asielaanvraag van een Libanese eiseres met betrekking tot bedreigingen in Syrië

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar asielaanvraag. Eiseres, van Libanese nationaliteit, diende op 18 oktober 2022 een aanvraag in voor een verblijfsvergunning asiel. Het beroep is ingediend op 23 april 2024, gericht tegen het niet tijdig beslissen door de minister. Op 11 juli 2024 heeft de minister de aanvraag afgewezen als ongegrond. De rechtbank heeft het beroep op 16 juli 2024 behandeld, waarbij zowel de gemachtigde van de minister als eiseres en haar gemachtigde aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is voor zover dit gericht is tegen het bestreden besluit, maar niet-ontvankelijk voor het deel dat betrekking heeft op het niet tijdig beslissen. De rechtbank concludeert dat eiseres geen belang meer heeft bij de beoordeling van het niet tijdig nemen van een besluit, omdat de minister niet binnen de wettelijke termijn heeft beslist. De rechtbank veroordeelt de minister in de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 437,50, en oordeelt dat de minister binnen twaalf weken na de uitspraak een nieuw besluit moet nemen op de asielaanvraag.

Eiseres heeft haar asielaanvraag onderbouwd met de stelling dat zij bedreigd is door een gewapende groepering in Syrië, na de moord op familievrienden. De rechtbank oordeelt dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de vrees van eiseres niet aannemelijk is gemaakt. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en verplicht de minister om een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de mogelijkheid van een aanvullend gehoor.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.17805

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 augustus 2024 in de zaak tussen

[eiseres], v-nummer: [nummer], eiseres

(gemachtigde: mr. A. Khalaf),
en
de minister van Asiel en Migratie. [1]

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van de asielaanvraag van eiseres. Eiseres stelt van Libanese nationaliteit te zijn. Zij heeft op 18 oktober 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Het beroep is op 23 april 2024 ingediend als een beroep tegen het niet tijdig beslissen door de minister op de asielaanvraag. Op 11 juli 2024 heeft de minister alsnog een besluit genomen, waardoor het beroep zich, op grond van artikel 6:20, derde lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), mede richt tegen dit besluit. De staatssecretaris heeft met het bestreden besluit van 11 juli 2024 de asielaanvraag afgewezen als ongegrond.
1.1.
De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 16 juli 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben de gemachtigde van de minister, eiseres en haar gemachtigde deelgenomen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de asielaanvraag. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
3. Het beroep is gegrond voor zover dit is gericht tegen het bestreden besluit. Het beroep is niet-ontvankelijk, voor zover dit is gericht tegen het niet tijdig beslissen op de aanvraag. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het beroep niet tijdig
4. Niet is gebleken dat eiseres nog belang heeft bij de beoordeling van het beroep, voor zover dat is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit op haar asielaanvraag. Het beroep is in zoverre niet-ontvankelijk. Omdat de minister niet binnen de wettelijke termijn heeft beslist, ziet de rechtbank aanleiding de minister te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. [2] Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 437,50 omdat de gemachtigde van eiseres een beroepschrift heeft ingediend en de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden. In de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 10 juni 2024 is de minister ook veroordeeld in de proceskosten. Dit hoger beroep zag echter op de uitspraak van 19 juli 2023 van deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht in een eerder beroep tegen het niet tijdig beslissen op de asielaanvraag. Het onderhavige beroep is een nieuwe proceshandeling en is daarom aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Het asielrelaas
5. Eiseres legt aan haar asielaanvraag het volgende ten grondslag. De vader van eiseres had stukken grond in het dorp [locatie] in Syrië in zijn bezit en beheer. Na zijn overlijden ging het beheer van de grond over op zijn kinderen. Twee familievrienden zijn op het land door gewapende groeperingen vermoord. Op de begrafenis van de familievrienden is eiseres bedreigd door een onbekende man. Eiseres gaat er vanuit dat deze tot de gewapende groepering behoort. Haar is duidelijk gemaakt dat zij de volgende zal zijn en dat de gewapende groepering haar ook in Libanon zou kunnen vinden. Eiseres wijst er hierbij ook op dat zij in Libanon makkelijk te vinden zal zijn, omdat mensen uit haar dorp in [locatie] die naar Libanon gaan allemaal op dezelfde plek verblijven. Als gevolg hiervan vreest eiseres voor haar leven als zij moet terugkeren naar Libanon.
Het bestreden besluit
6. Het asielrelaas van eiseres bevat volgens de minister de volgende relevante elementen: (1) identiteit, nationaliteit en afkomst en (2) bedreiging in Syrië bij de begrafenis van een familievriend wegens stukken land van eiseres.
6.1.
De minister heeft beide relevante elementen geloofwaardig geacht en de zwaarwegendheid hiervan beoordeeld. De geloofwaardig geachte relevante elementen zijn niet te herleiden tot één van de gronden van het Vluchtelingenverdrag. Eiseres krijgt daarom geen verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). De geloofwaardig geachte relevante elementen zijn ook niet genoeg om een risico op ernstige schade aan te nemen. Eiseres heeft de vrees voor haar leven, door gewapende groeperingen die haar gronden in Syrië bezetten, niet aannemelijk gemaakt. Het valt volgens de minister niet in te zien waarom eiseres in Libanon nog zou moeten vrezen voor de bedreiging die zij in Syrië ontving. Eiseres krijgt daarom geen verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b van de Vw 2000.
Heeft de minister voldoende gemotiveerd waarom eiseres haar vrees voor de gewapende groepering in Syrië niet aannemelijk heeft gemaakt?
7. Eiseres betoogt dat de minister zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het enkel een vermoeden is van eiseres dat zij bedreigd is door een man die bij een gewapende groepering hoort. De minister heeft zelf geloofwaardig geacht dat de familievrienden van eiseres zijn vermoord door een gewapende groepering. Eiseres is op de begrafenis van die familievrienden bedreigd dat zij de volgende zou zijn en ook dit acht de minister geloofwaardig. Het is volgens eisers dus volstrekt logisch dat zij hieraan de conclusie heeft verbonden dat deze bedreiging kwam vanuit dezelfde groepering.
7.1.
De beroepsgrond slaagt. De minister stelt zich in de bestreden besluitvorming op het standpunt dat de stelling dat de persoon door wie eiseres bedreigd is, behoort tot een gewapende groepering enkel is gebaseerd op het vermoeden van eiseres. Anders dan de minister op zitting heeft gesteld, maakt de rechtbank hieruit op dat de minister een gedeelte van het relaas van eiseres niet geloofwaardig acht. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling volgt immers dat verklaarde feiten en gebeurtenissen én de vermoedens die deel uit maken van de gebeurtenissen die volgens het asielrelaas hebben plaatsgevonden. [3] De minister moet vervolgens
alle(cursivering rechtbank) verklaringen van eiseres over haar asielmotieven als uitgangspunt nemen voor de zwaarwegendheidsbeoordeling. [4] De minister heeft dus ten onrechte een onderscheid gemaakt tussen de verklaringen van eiseres over de bedreiging tijdens de begrafenis en de verklaringen dat deze bedreigingen kwamen van een gewapende groepering, terwijl dit betrekking heeft op hetzelfde relevante element. De rechtbank is daarom van oordeel dat het niet mogelijk is om te beoordelen of de minister de zwaarwegendheidsbeoordeling op de juiste wijze heeft verricht. De keuze bepaalde delen van het relevante element wel geloofwaardig te achten en een ander deel niet, zonder dit kenbaar te maken onder de geloofwaardigheidsbeoordeling, ondergraaft de vereiste integraliteit van die beoordeling. [5]
7.1.1
De rechtbank ziet in het voorgaande een motiveringsgebrek in de besluitvorming. De minister heeft hiermee gehandeld in strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Overige beroepsgronden
8. Omdat het hiervoor vastgestelde gebrek doorwerkt in het standpunt van de minister over de zwaarwegendheid van het asielrelaas van eiseres kan het bestreden besluit reeds hierom niet in stand blijven. De rechtbank komt dan niet meer toe aan de beoordeling van de overige beroepsgronden.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en bepaalt dat de minister een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank ziet geen aanleiding om zelf in de zaak te voorzien omdat er een nieuwe beoordeling gemaakt moet worden. Dat is voorbehouden aan de minister. De rechtbank bepaalt verder dat de minister binnen twaalf weken na de dag van verzending van deze uitspraak opnieuw dient te beslissen op de asielaanvraag van eiseres. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de omstandigheid dat niet valt uit te sluiten dat de minister eiseres zal uitnodigen voor een aanvullend nader gehoor in verband met de hernieuwde beoordeling van het asielrelaas.
9.1.
Omdat het beroep gegrond is krijgt eiseres een vergoeding van haar proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.187,50. Deze vergoeding bestaat uit 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 875,- en de onder rechtsoverweging 6 vastgestelde vergoeding van € 437,50.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep, voor zover dit is gericht tegen het niet tijdig beslissen op de aanvraag, niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep, voor zover dit is gericht tegen het bestreden besluit, gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt de minister op om binnen twaalf weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de asielaanvraag met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2.187,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.S. Gaastra, rechter, in aanwezigheid van
mr. D. Steenbeek, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als de minister.
2.De rechtbank verwijst ten aanzien van de termijnoverschrijding kortheidshalve naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 10 juni 2024, zaaknummer 202304742/1/V1.
3.ABRvS 10 augustus 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2666, r.o. 1.1.
4.ABRvS 17 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2332, r.o. 3.5.
5.ABRvS 17 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2332, r.o. 3.6.