ECLI:NL:RBDHA:2024:13883

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 augustus 2024
Publicatiedatum
30 augustus 2024
Zaaknummer
NL23.27389
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake tijdelijke bescherming voor Oekraïense derdelanders

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 29 augustus 2024 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een Oekraïense verzoekster. De verzoekster had eerder een besluit ontvangen van de minister van Asiel en Migratie, waarin haar tijdelijke bescherming, zoals bedoeld in de Richtlijn 2001/55/EG, werd beëindigd. Dit besluit was genomen op 17 augustus 2023. De verzoekster heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. Op 27 februari 2024 heeft de minister het bestreden besluit ingetrokken, waarna de verzoekster haar verzoek om voorlopige voorziening ook heeft ingetrokken, maar tegelijkertijd verzocht om een veroordeling van de minister in de proceskosten.

De voorzieningenrechter heeft beoordeeld dat, wanneer een verzoek om voorlopige voorziening wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan de indiener, de voorzieningenrechter het bestuursorgaan kan veroordelen in de proceskosten. In dit geval heeft de minister aan de Tweede Kamer en alle burgemeesters meegedeeld dat de beëindiging van tijdelijke bescherming voor personen zoals verzoekster wordt bevroren. Dit betekende dat verzoekster langer gebruik mocht maken van haar tijdelijke bescherming, wat haar verzoek om een voorlopige voorziening overbodig maakte.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de minister met het verlengen van het verblijfsrecht tegemoet is gekomen aan het verzoek van de verzoekster. Daarom heeft de voorzieningenrechter de minister veroordeeld in de proceskosten, die zijn vastgesteld op € 875, gebaseerd op de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.27389

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[verzoekster], verzoekster

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. J.I.T. Sopacua),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Inleiding

Bij besluit van 17 augustus 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan verzoekster meegedeeld dat haar tijdelijke bescherming zoals bedoeld in de Richtlijn 2001/55/EG eindigt.
Verzoekster heeft beroep (NL23.27388) ingesteld tegen het bestreden besluit. Zij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Bij brief van 27 februari 2024 heeft verweerder meegedeeld dat hij het bestreden besluit heeft ingetrokken. Verzoekster heeft het verzoek om een voorlopige voorziening ingetrokken en gelijktijdig verzocht om een veroordeling van verweerder in de proceskosten.

Beoordeling door de rechtbank

1. Als een verzoek om een voorlopige voorziening wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het verzoekschrift is tegemoetgekomen, kan de voorzieningenrechter op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. [1]
2. In een voorlopigevoorzieningenprocedure is het antwoord op de vraag of geheel of gedeeltelijk is tegemoetgekomen in de zin van artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb afhankelijk van het specifieke doel van die procedure, namelijk het voorkomen van onevenredig nadeel hangende een bezwaar- of beroepsprocedure. Dit betekent dat geheel of gedeeltelijk wordt tegemoetgekomen als bedoeld in dit artikel, indien het bestuursorgaan de tenuitvoerlegging van het besluit voorlopig opschort, dan wel een maatregel neemt waartoe het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening strekt. [2]
3. Na de indiening van het verzoek heeft verweerder aan de Tweede Kamer en alle burgemeesters bericht dat de beëindiging van tijdelijke bescherming voor personen zoals verzoekster wordt bevroren. Bij brief van 6 september 2023 heeft verweerder aan verzoekster meegedeeld dat zij langer gebruik mag maken van haar tijdelijke bescherming. Dit kon verzoekster ten tijde van de indiening van het verzoek op 4 september 2023 nog niet weten.
4. De voorzieningenrechter stelt vast dat met het alsnog bepalen dat verzoekster een langer verblijfsrecht heeft, tegemoet is gekomen aan het verzoek om een voorlopige voorziening. Daarmee heeft verweerder de rechtsgevolgen van het bestreden besluit feitelijk opgeschort en heeft verzoekster gekregen wat zij wilde bereiken.
5. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Bpb voor een door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 875 bestaande uit een punt voor het indienen van het verzoekschrift met een waarde per punt van € 875 en vermenigvuldigd met wegingsfactor 1 (gemiddeld).

Beslissing

De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoekster gemaakte proceskosten ter hoogte van € 875 (achthonderdvijfenzeventig euro).
Deze uitspraak is gedaan op 29 augustus 2024 door mr. E.F. Bethlehem, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. S. Mohandes, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Deze uitspraak is bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Artikel 8:75a van de Awb is op grond van artikel 8:84, vijfde lid, van de Awb ook van toepassing op de voorlopige-voorzieningenprocedure.
2.Vergelijk de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 24 september 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:3263.