ECLI:NL:RBDHA:2024:13893
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen onrechtmatige ophouding en schadevergoeding wegens niet-verifieerbare handtekening op M105-D
In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 8 april 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen de ophouding van de eiser, die op 26 februari 2024 om 12:15 uur is opgehouden op grond van artikel 50, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000. De ophouding eindigde om 14:15 uur op dezelfde dag. Eiser heeft op 25 maart 2024 beroep ingesteld tegen het bestreden besluit, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. Tijdens de zitting op 3 april 2024 was eiser, ondanks bericht van verhindering, niet aanwezig, terwijl de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de M105-D, die in het dossier is opgenomen, niet is voorzien van een natte handtekening en dat de digitaal geplaatste handtekening niet verifieerbaar was. De verweerder kon tijdens de zitting niet aantonen dat de handtekening rechtsgeldig was ondertekend. De rechtbank heeft verweerder een termijn gegeven om een document in te dienen ter verificatie van de handtekening, maar het ingediende document bood ook geen mogelijkheid tot verificatie. De rechtbank concludeert dat er geen geldig ambtsedig opgemaakt proces-verbaal van de staandehouding en de ophouding is, waardoor de ophouding onrechtmatig is.
De rechtbank verklaart het beroep gegrond en kent eiser een schadevergoeding toe van € 80,- voor de onrechtmatige ophouding, die in totaal twee uren heeft geduurd. Daarnaast veroordeelt de rechtbank de verweerder in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 875,-. De uitspraak is gedaan door mr. P.H. Broier, rechter, in aanwezigheid van mr. K.M.R.L. Kamp, griffier, en is openbaar uitgesproken op 8 april 2024. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.