ECLI:NL:RBDHA:2024:13893

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 april 2024
Publicatiedatum
30 augustus 2024
Zaaknummer
NL24.13031
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen onrechtmatige ophouding en schadevergoeding wegens niet-verifieerbare handtekening op M105-D

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 8 april 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen de ophouding van de eiser, die op 26 februari 2024 om 12:15 uur is opgehouden op grond van artikel 50, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000. De ophouding eindigde om 14:15 uur op dezelfde dag. Eiser heeft op 25 maart 2024 beroep ingesteld tegen het bestreden besluit, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. Tijdens de zitting op 3 april 2024 was eiser, ondanks bericht van verhindering, niet aanwezig, terwijl de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de M105-D, die in het dossier is opgenomen, niet is voorzien van een natte handtekening en dat de digitaal geplaatste handtekening niet verifieerbaar was. De verweerder kon tijdens de zitting niet aantonen dat de handtekening rechtsgeldig was ondertekend. De rechtbank heeft verweerder een termijn gegeven om een document in te dienen ter verificatie van de handtekening, maar het ingediende document bood ook geen mogelijkheid tot verificatie. De rechtbank concludeert dat er geen geldig ambtsedig opgemaakt proces-verbaal van de staandehouding en de ophouding is, waardoor de ophouding onrechtmatig is.

De rechtbank verklaart het beroep gegrond en kent eiser een schadevergoeding toe van € 80,- voor de onrechtmatige ophouding, die in totaal twee uren heeft geduurd. Daarnaast veroordeelt de rechtbank de verweerder in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 875,-. De uitspraak is gedaan door mr. P.H. Broier, rechter, in aanwezigheid van mr. K.M.R.L. Kamp, griffier, en is openbaar uitgesproken op 8 april 2024. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
Zaaknummer: NL24.13031

Uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] (V-nummer: [V-nummer]), eiser,

(gemachtigde: mr. C.M.G.M. Raafs),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. S. Aboulouafa).

Procesverloop

Eiser is op 26 februari 2024 om 12:15 uur opgehouden op grond van artikel 50, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Op 26 februari 2024 om 14:15 uur is de ophouding geëindigd.
Eiser heeft op 25 maart 2024 tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Eiser heeft op 3 april 2024 de beroepsgronden ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 3 april 2024 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt allereerst dat de M105-D, zoals deze in het dossier is opgenomen, niet is voorzien van een natte handtekening terwijl het ook niet mogelijk is om de digitaal geplaatste handtekening te verifiëren. Daardoor kan niet worden nagegaan of de M105-D bevoegd is opgesteld en ondertekend en kan er niet, althans niet zonder meer, van de inhoud ervan worden uitgegaan.
2. De rechtbank heeft vastgesteld dat de M105-D is voorzien van een elektronische handtekening. Verificatie van de handtekening op een gedownloade versie van het bestreden besluit in een externe pdf-lezer bleek niet mogelijk. Ter zitting heeft verweerder aangegeven dat verificatie van de handtekening in de ingediende M105-D niet mogelijk is, omdat het een gescand document betreft en geen pdf-bestand. Ter zitting kon verweerder ook niet aan de rechtbank tonen dat de handtekening op het M105-D formulier geverifieerd kon worden en dat deze rechtsgeldig was ondertekend. De rechtbank heeft verweerder op zijn verzoek een termijn gegeven tot uiterlijk 4 april 2024 om 12:00 uur, om een document in te dienen waarmee aangetoond kan worden dat het document rechtsgeldig is ondertekend. Verweerder heeft op 4 april 2024 een document in het digitaal dossier geüpload getiteld “M105-D Proces Verbaal staandehouding overbrenging MTV”. De rechtbank constateert echter dat de aangeleverde pdf ook geen mogelijkheid biedt de elektronische handtekening te verifiëren. De gebruikelijk wijze van digitaal verifiëren levert geen resultaat op en het document lijkt uit ‘platte tekst’ te bestaan: er komt geen digitaal bestand naar voren in het document. Nu de elektronische handtekening niet verifieerbaar is, kan niet worden vastgesteld dat deze door de (bevoegde) ambtenaar is ondertekend. Gelet daarop is er naar het oordeel van de rechtbank geen geldig ambtsedig opgemaakt proces-verbaal van de staandehouding en de ophouding. De rechtbank ziet geen reden om verweerder nog een nadere termijn te geven. Uitgangspunt is namelijk dat verweerder de geldige ondertekening moet aantonen. De zitting is daarvoor bij uitstek de gelegenheid, waarbij in dit geval eiser in zijn beroepsgronden hierover ook al een opmerking had gemaakt. Op de zitting kon verweerder dat niet aantonen en met het vervolgens ingediende stuk kon de rechtbank dat nog steeds niet verifiëren. Het is – zeker na het geven van een hersteltermijn – aan verweerder om het gebrek te herstellen en zich ervan te verzekeren dat een document wordt ingediend waarmee de geldige ondertekening alsnog kan worden aangetoond. Bijvoorbeeld door – voor de zekerheid – zelf een schermafdruk bij te voegen van de verificatie en de rechtsgeldige ondertekening. Dat is niet gebeurd en dat komt voor rekening van verweerder. De rechtbank is van oordeel dat het voorgaande de ophouding onrechtmatig maakt. [1] Aan een bespreking van de overige beroepsgronden komt de rechtbank niet toe.
Conclusie
3. Het beroep tegen de ophouding is gegrond.
4. De rechtbank ziet aanleiding om eiser een schadevergoeding toe te kennen voor de onrechtmatige ophouding (die in totaal twee uren heeft geduurd) van € 80,-.
5. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 875,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser van € 80,-, te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser van € 875,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.H. Broier, rechter, in aanwezigheid van
mr. K.M.R.L. Kamp, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op: 8 april 2024
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.

Voetnoten

1.Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, 17 oktober 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3825.