ECLI:NL:RBDHA:2024:13907

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 augustus 2024
Publicatiedatum
30 augustus 2024
Zaaknummer
NL23.27347
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake tijdelijke bescherming voor Oekraïense derdelanders

Op 29 augustus 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen een verzoeker, vertegenwoordigd door mr. J.I.T. Sopacua, en de minister van Asiel en Migratie. De zaak betreft een verzoek om voorlopige voorziening in het kader van een besluit dat op 18 augustus 2023 was genomen, waarin de tijdelijke bescherming van de verzoeker, zoals bedoeld in de Richtlijn 2001/55/EG, werd beëindigd. De verzoeker heeft tegen dit besluit beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.

Op 27 februari 2024 heeft de minister meegedeeld dat het bestreden besluit is ingetrokken. De verzoeker heeft daarop zijn verzoek om voorlopige voorziening ingetrokken en verzocht om veroordeling van de minister in de proceskosten. De voorzieningenrechter heeft beoordeeld dat, omdat de minister de rechtsgevolgen van het besluit heeft opgeschort door de tijdelijke bescherming te verlengen, er is tegemoetgekomen aan het verzoek om voorlopige voorziening.

De voorzieningenrechter heeft de minister veroordeeld in de proceskosten van de verzoeker, vastgesteld op € 875, en heeft de uitspraak openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open, zoals geregeld in artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.27347

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[verzoeker] , verzoeker

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. J.I.T. Sopacua),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Inleiding

Bij besluit van 18 augustus 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan verzoeker meegedeeld dat zijn tijdelijke bescherming zoals bedoeld in de Richtlijn 2001/55/EG eindigt.
Verzoeker heeft beroep (NL23.27347) ingesteld tegen het bestreden besluit. Hij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Bij brief van 27 februari 2024 heeft verweerder meegedeeld dat hij het bestreden besluit heeft ingetrokken. Verzoeker heeft het verzoek om een voorlopige voorziening ingetrokken en gelijktijdig verzocht om een veroordeling van verweerder in de proceskosten.

Beoordeling door de rechtbank

1. Als een verzoek om een voorlopige voorziening wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het verzoekschrift is tegemoetgekomen, kan de voorzieningenrechter op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. [1]
2. In een voorlopigevoorzieningenprocedure is het antwoord op de vraag of geheel of gedeeltelijk is tegemoetgekomen in de zin van artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb afhankelijk van het specifieke doel van die procedure, namelijk het voorkomen van onevenredig nadeel hangende een bezwaar- of beroepsprocedure. Dit betekent dat geheel of gedeeltelijk wordt tegemoetgekomen als bedoeld in dit artikel, indien het bestuursorgaan de tenuitvoerlegging van het besluit voorlopig opschort, dan wel een maatregel neemt waartoe het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening strekt. [2]
3. Na de indiening van het verzoek heeft verweerder aan de Tweede Kamer en alle burgemeesters bericht dat de beëindiging van tijdelijke bescherming voor personen zoals verzoeker wordt bevroren. Bij brief van 6 september 2023 heeft verweerder aan verzoeker meegedeeld dat hij langer gebruik mag maken van zijn tijdelijke bescherming. Dit kon verzoeker ten tijde van de indiening van het verzoek op 4 september 2023 nog niet weten.
4. De voorzieningenrechter stelt vast dat met het alsnog bepalen dat verzoeker een langer verblijfsrecht heeft, tegemoet is gekomen aan het verzoek om een voorlopige voorziening. Daarmee heeft verweerder de rechtsgevolgen van het bestreden besluit feitelijk opgeschort en heeft verzoeker gekregen wat hij wilde bereiken.
5. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Bpb voor een door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 875 bestaande uit een punt voor het indienen van het verzoekschrift met een waarde per punt van € 875 en vermenigvuldigd met wegingsfactor 1 (gemiddeld).

Beslissing

De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten ter hoogte van € 875 (achthonderdvijfenzeventig euro).
Deze uitspraak is gedaan op 29 augustus 2024 door mr. E.F. Bethlehem, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. S. Mohandes, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Deze uitspraak is bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Artikel 8:75a van de Awb is op grond van artikel 8:84, vijfde lid, van de Awb ook van toepassing op de voorlopige-voorzieningenprocedure.
2.Vergelijk de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 24 september 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:3263.