Uitspraak
uitspraak van de enkelvoudige kamer op het verzet van
Inleiding
Beoordeling door de rechtbank
www.rechtspraak.nl.
Rechtbank Den Haag
Op 30 augustus 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een verzetzaak van een opposant tegen een eerdere uitspraak van 3 juli 2024, waarin zijn beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn asielaanvraag niet-ontvankelijk was verklaard. De rechtbank oordeelde dat de ingebrekestelling prematuur was ingediend, omdat de wettelijke beslistermijn nog niet was verstreken. De rechtbank baseerde haar oordeel op artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), dat een vereenvoudigde afdoening mogelijk maakt als het eindoordeel in de zaak buiten redelijke twijfel staat. In het verzet werd enkel beoordeeld of er redelijke twijfel bestond over de eerdere uitspraak.
De opposant voerde aan dat verweerder niet had vastgesteld welk land verantwoordelijk was voor zijn asielaanvraag, en dat de aanvangstermijn voor het beslissen op zijn aanvraag op 1 september 2022 lag. Hij stelde ook dat zijn aanvraag onder een andere beleidsregel viel, waardoor verweerder uiterlijk op 1 december 2023 had moeten beslissen. De rechtbank weerlegde deze argumenten door te stellen dat verweerder op de hoogte was van de situatie met Italië en dat de asielaanvraag van de opposant in de nationale procedure behandeld zou worden. De rechtbank concludeerde dat de ingebrekestelling van 11 maart 2024 te vroeg was ingediend, omdat de beslistermijn nog liep.
De rechtbank verklaarde het verzet ongegrond, waardoor de eerdere uitspraak in stand bleef. De opposant had geen recht op proceskostenvergoeding. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.