ECLI:NL:RBDHA:2024:13947

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 augustus 2024
Publicatiedatum
2 september 2024
Zaaknummer
NL24.16983
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • I.A.M. van Boetzelaer - Gulyas
  • K.H.M.M. Otten
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Algerijnse eiser wegens kennelijke ongegrondheid en geloofwaardigheid van verklaringen

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van een Algerijnse eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag door de minister van Asiel en Migratie. Eiser, geboren in 1988, diende op 28 december 2023 een aanvraag in, die op 12 april 2024 als kennelijk ongegrond werd afgewezen. De rechtbank behandelde de zaak op 31 juli 2024, maar eiser en zijn gemachtigde verschenen niet. De rechtbank oordeelt dat de minister de identiteit en nationaliteit van eiser geloofwaardig acht, maar de overige elementen van zijn asielrelaas niet. Eiser vreesde voor zijn leven door bedreigingen van drugshandelaren en de moordenaar van zijn broer, maar de rechtbank concludeert dat deze vrees niet voldoende onderbouwd is om als vluchteling erkend te worden. De rechtbank stelt vast dat er geen medisch onderzoek had hoeven plaatsvinden, aangezien eiser eerder had verklaard in staat te zijn om gehoord te worden. De rechtbank oordeelt dat de minister terecht heeft geoordeeld dat eiser onvoldoende documenten heeft overgelegd ter ondersteuning van zijn asielaanvraag. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen binnen een week hoger beroep aantekenen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.16983

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 augustus 2024 in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. M. Pater),
en
de minister van Asiel en Migratie [1] ,
(gemachtigde: mr. S. Brock).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Eiser is van Algerijnse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1988. Hij heeft op 28 december 2023 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft met het bestreden besluit van 12 april 2024 deze aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 31 juli 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van de minister deelgenomen. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met voorafgaande kennisgeving, niet verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de kennelijk ongegrondverklaring van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. Het beroep is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het asielrelaas
4. Eiser legt aan zijn asielaanvraag het volgende ten grondslag. Eiser heeft aangifte gedaan tegen twee mensen die naast zijn huis drugs aan het handelen waren. Vervolgens werd eiser door hen bedreigd en is hij met een mes gestoken, waarna eiser gevlucht is. Deze bedreigingen duren sinds eisers vlucht nog voort. Eiser vreest bij terugkeer naar Algerije dat deze mensen hem zullen doden. Daarnaast vreest eiser gedood te worden door de moordenaar van zijn broer. Verder is eiser in Algerije veroordeeld voor drugshandel.
Het bestreden besluit
5. Het asielrelaas van eiser bevat volgens de minister de volgende relevante elementen:
1. Identiteit, nationaliteit en herkomst,
2. Problemen met [naam 1] en [naam 2] ,
3. Moord op eisers broer en de daarmee samenhangende problemen en
4. Veroordeling wegens drugshandel.
De minister acht de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser geloofwaardig. De overige elementen worden niet geloofwaardig geacht. Het geloofwaardig geachte element is volgens de minister niet zwaarwegend genoeg om te concluderen dat eiser een vluchteling is in de zin van het Vluchtelingenverdrag of dat hij een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM.
Procesbelang
6. De minister heeft bij brief van 24 mei 2024 aan de rechtbank laten weten dat eiser op 23 mei 2024 met onbekende bestemming is vertrokken. De rechtbank neemt desondanks procesbelang aan. De gemachtigde van eiser heeft namelijk bij brief van 27 mei 2024 laten weten nog contact te hebben met eiser. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft in haar uitspraak van 1 juli 2024 geoordeeld dat procesbelang kan worden aangenomen wanneer een gemachtigde aangeeft nog contact te hebben met zijn of haar cliënt. [2]
Medisch onderzoek
7. Eiser voert aan dat er een medisch onderzoek had moeten plaatsvinden voordat de minister een besluit op zijn asielaanvraag zou nemen. Dit heeft de minister nagelaten, waardoor het besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen.
7.1.
De minister stelt zich terecht op het standpunt dat geen medisch onderzoek heeft hoeven plaatsvinden. Tijdens de vorige procedure is medisch advies onthouden op grond van paragraaf C1/2.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000), omdat sprake was van vrijheidsontneming. De huidige procedure is een voortzetting van de asielaanvraag van eiser, omdat het vorige beroep van eiser gegrond is verklaard door deze rechtbank en zittingsplaats. [3] Eiser heeft hierdoor niet opnieuw de aanmeldfase doorlopen. Daarnaast zijn er geen indicaties die maken dat een medisch advies gewenst dan wel noodzakelijk is, waardoor niet van het beleidis afgeweken. Eiser heeft namelijk voorafgaand aan het aanmeldgehoor, het nader gehoor en het aanvullend gehoor verklaard dat hij zich in staat voelt om gehoord te worden. Ook uit de gehoren valt niet op te maken dat eiser niet in staat zou zijn om gehoord te worden. De minister heeft daarin dus geen aanleiding hoeven zien om eiser medisch te laten onderzoeken. Eiser heeft daarnaast onvoldoende onderbouwd waarom een medisch onderzoek volgens hem noodzakelijk was.
Documenten
8. Eiser voert aan dat de minister ten onrechte aan hem tegenwerpt dat hij geen documenten heeft overgelegd. Eiser heeft namelijk de gehoren niet met zijn gemachtigde kunnen doornemen, omdat hij niet in een reguliere opvang verbleef. Eiser zat op een vrijheidsbeperkende locatie die hij niet zonder toestemming mocht verlaten. Daarnaast lag het op de weg van de minister om de documenten die eiser met de correcties en aanvullingen heeft overgelegd, te laten vertalen. Dit gelet op de korte termijn van de algemene asielprocedure.
8.1.
De minister stelt zich terecht op het standpunt dat eiser voldoende tijd heeft gehad om documenten te overleggen. Eiser is namelijk al in 2021 uit zijn land van herkomst vertrokken en daarnaast heeft hij in juli 2023 aangegeven de beschikbare documenten te zullen verzamelen. Eiser heeft van deze mogelijkheid tot op heden geen gebruik gemaakt. Hij heeft namelijk geen documenten overgelegd met betrekking tot zijn rechtszaak, zijn medische behandeling of het overlijden van zijn broer. De foto’s die eiser op 9 april 2024 heeft overgelegd, zijn onvoldoende omdat de tekst die op deze foto’s is vastgelegd niet is vertaald en niet op echtheid kan worden onderzocht. Zoals de minister op de zitting heeft toegelicht, ligt het op de weg van eiser om deze stukken te vertalen. Dat eiser geen documenten heeft overgelegd, kan hem worden aangerekend omdat hij zelf heeft verklaard wel te beschikken over documenten die zijn verklaringen kunnen onderbouwen. Daarnaast heeft de minister op de zitting toegelicht dat eiser in een procesbeschikbaarheidslocatie (PBL) zat. Ook in deze opvang is het voor eiser mogelijk om contact te hebben met zijn gemachtigde. Eiser heeft onvoldoende onderbouwd dat dit geen mogelijkheid was. Dit blijkt ook niet uit de stukken. Om die reden kan het eiser worden toegerekend dat hij tot op heden geen documenten heeft overgelegd.
Reisbewegingen eiser
9. Eiser voert aan dat de ‘overwegingen vooraf’ van de minister geenszins dragend zijn voor het geloofwaardigheidsoordeel en dat daarom het besluit onvoldoende is gemotiveerd. De minister werpt in deze overwegingen de reisbewegingen van eiser aan hem tegen en stelt dat van een vreemdeling die stelt dat hij vanwege zijn situatie in zijn land van herkomst internationale bescherming nodig acht, kan worden verwacht dat hij deze bescherming inroept zodra hij in Europa aankomt.
9.1.
De minister stelt zich terecht op het standpunt dat de reisbewegingen van eiser meewegen in het geloofwaardigheidsoordeel. De minister heeft op de zitting toegelicht dat het feit dat eiser lange tijd in Europa is geweest voordat hij een asielaanvraag heeft gedaan, meeweegt in het geloofwaardigheidsoordeel. Dit is niet doorslaggevend geweest, maar weegt in combinatie met de verklaringen van eiser mee in de gehele beoordeling. De rechtbank is van oordeel dat de minister de reisbewegingen van eiser heeft mogen meewegen in het geloofwaardigheidsoordeel.
Verklaringen
10. Eiser betwist dat hij tegenstrijdig heeft verklaard over zijn asielmotief. Hij heeft namelijk verklaard dat zowel relevant element 2 als 3 redenen zijn geweest om zijn land van herkomst te verlaten. Daarnaast heeft eiser tijdens het gehoor en in de zienswijze gereageerd op de door de minister als tegenstrijdig aangemerkte verklaringen. De minister motiveert in het besluit niet waarom deze toelichting onvoldoende is. Verder betwist eiser dat hij in de gelegenheid is gesteld om een verklaring te geven voor de door de minister als tegenstrijdig aangemerkte verklaringen ten aanzien van het steekincident. Hierbij verwijst eiser naar pagina 10 van het nader gehoor waarbij door de minister niet is doorgevraagd. Ook is de minister in het besluit onvoldoende ingegaan op hetgeen eiser in de zienswijze naar voren heeft gebracht met betrekking tot de moord op zijn broer.
10.1.
De minister stelt zich terecht op het standpunt dat eiser tegenstrijdig heeft verklaard. Eiser verklaart namelijk eerst dat de moord op zijn broer en de problemen met [naam 1] en [naam 2] als twee afzonderlijke problemen moeten worden gezien. Ook heeft eiser verklaard dat de moordenaar van de broer van eiser ook [naam 1] heet, maar dit zou gaan om een ander persoon. Later verklaart eiser echter dat de problemen in elkaar overlopen en dat het wel gaat om dezelfde [naam 1] . De problemen zouden daarnaast niet in 2021, maar in 2015 zijn ontstaan. Verder verklaart eiser eerst in het kader van het steekincident dat dit heeft plaatsgevonden in Algerije, maar vervolgens verklaart hij dat dit in Frankrijk was. Verder heeft eiser wisselend verklaard over wie de dader hiervan was. Het betoog van eiser dat hij onvoldoende de gelegenheid heeft gekregen om een verklaring te geven voor de tegenstrijdigheden, volgt de rechtbank niet. Eiser is namelijk op deze tegenstrijdigheden gewezen tijdens het aanvullend gehoor. Op pagina 9 tot en met 11 heeft de hoormedewerker op verschillende momenten de eerdere verklaringen van eiser aan hem voorgehouden en gevraagd om het verschil uit te leggen tussen de eerdere verklaringen en de verklaringen van eiser in het aanvullend gehoor. Eiser heeft dus in het aanvullend gehoor voldoende de mogelijkheid gehad om een verklaring te geven voor de tegenstrijdigheden. Daarnaast heeft eiser ook middels de zienswijze de gelegenheid gehad om op de tegenstrijdigheden te reageren. Met betrekking tot de moord op de broer van eiser heeft hij ook tegenstrijdig en wisselend verklaard. Eiser heeft namelijk wisselend en tegenstrijdig verklaard over wie de dader was, wie er bij de moord aanwezig was, welke straf de dader kreeg en de wijze waarop eiser hierdoor problemen heeft ondervonden.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat daarom geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.A.M. van Boetzelaer - Gulyas, rechter, in aanwezigheid van mr. K.H.M.M. Otten, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen één week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als de minister.
2.ABRvS 1 juli 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2662.
3.Rb. Den Haag, zp. Arnhem, 28 december 2024, ECLI:NL:RBDHA:2023:20857.