ECLI:NL:RBDHA:2024:13989

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 september 2024
Publicatiedatum
2 september 2024
Zaaknummer
NL24.21798
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag op 22 mei 2024 niet in behandeling genomen, omdat Estland verantwoordelijk is voor de aanvraag. De rechtbank heeft op 2 september 2024 uitspraak gedaan zonder zitting, op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank concludeert dat er nog steeds procesbelang is, omdat eiser contact onderhoudt met zijn gemachtigde en nog prijs stelt op bescherming in Nederland.

De rechtbank overweegt dat de Europese Unie gezamenlijke regelgeving heeft over het in behandeling nemen van asielaanvragen, vastgelegd in de Dublinverordening. Nederland heeft bij Estland een verzoek om overname gedaan, dat door Estland op 22 maart 2024 is aanvaard. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat de minister ten onrechte uitgaat van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en dat er sprake is van discriminatie en achterstelling in Estland. De rechtbank oordeelt echter dat eiser niet voldoende heeft aangetoond dat er structurele tekortkomingen zijn in het asiel- en opvangsysteem in Estland.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep kennelijk ongegrond, wat betekent dat eiser ongelijk krijgt en mag worden overgedragen aan Estland. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om verzet aan te tekenen binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.21798

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

V-nummer: [v-nummer],
(gemachtigde: mr. U.H. Hansma),
en
de minister van Asiel en Migratie [1] (gemachtigde: mr. Y.W.M. Schrijver).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 22 mei 2024 niet in behandeling genomen omdat Estland verantwoordelijk is voor de aanvraag.
Op 4 juli 2024 heeft de gemachtigde van de minister verzocht deze procedure versneld te behandelen vanwege de overlast die eiser veroorzaakt. Daarnaast is verzocht om de zaak af te doen zonder zitting.
2.1.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
2.2.
Het verzoek een voorlopige voorziening te treffen staat geregistreerd onder het
zaaknummer NL24.21799. Hierop wordt bij afzonderlijke uitspraak beslist.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser omdat Estland verantwoordelijk is voor de asielaanvraag. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
4. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Ontvankelijkheid
5. De rechtbank ziet zich allereerst ambtshalve voor de vraag gesteld of eiser procesbelang heeft bij het beroep. Dit is ingegeven door de aan de rechtbank gestuurde brief van de minister van 23 augustus 2024, waarin verwezen wordt naar een als bijlage gevoegd document met meldingen van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers. Uit dit document blijkt dat eiser op 13 augustus 2024 met onbekende bestemming is vertrokken.
6. De rechtbank heeft vervolgens de gemachtigde van eiser op 23 augustus 2024 verzocht aan te geven of hij nog contact onderhoudt met eiser en of er nog procesbelang bestaat. De gemachtigde van eiser heeft op 29 augustus 2024 via een bericht in het digitale dossier laten weten dat hij nog steeds contact heeft met eiser. Hij verwijst naar een door hem geüploade e-mailwisseling, die ook is toegevoegd aan het digitale dossier, waarin eiser op 26 augustus 2024 aangeeft dat hij direct naar kantoor kan komen. Volgens de gemachtigde blijkt hieruit dat eiser in Nederland verblijft en dat er procesbelang bestaat.
7. De rechtbank overweegt dat wanneer een vreemdeling die in Nederland bescherming heeft gevraagd met onbekende bestemming vertrekt zonder aan de minister te laten weten waar hij verblijft, er in beginsel vanuit wordt gegaan dat die vreemdeling geen prijs meer stelt op de door hem aanvankelijk gezochte bescherming in Nederland. Dit is slechts anders als een vreemdeling laat weten dat hij contact met zijn gemachtigde onderhoudt en dus nog prijs stelt op deze bescherming. De rechtbank wijst daarbij op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 1 juli 2024. [2]
8. De rechtbank concludeert dat er nog steeds contact is tussen gemachtigde en eiser en dat uit de e-mailwisseling tussen hen kan worden aangenomen dat eiser nog steeds prijs stelt op de door hem aanvankelijk gezochte bescherming in Nederland. Het is de rechtbank niet gebleken dat sprake is van andere concrete aanknopingspunten die erop duiden dat eiser geen prijs meer stelt op bescherming in Nederland. De rechtbank is daarom van oordeel dat er nog steeds sprake is van procesbelang en acht het beroep ontvankelijk.
Totstandkoming van het besluit
9. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Dit staat in de Dublinverordening. [3] Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [4] In dit geval heeft Nederland bij Estland een verzoek om overname gedaan. Estland heeft dit verzoek op 22 maart 2024 op grond van artikel 12, eerste lid van de Dublinverordening aanvaard.
Verwijzing naar de zienswijze
10. De rechtbank overweegt dat de algemene stelling van eiser in beroep dat de zienswijze als herhaald en ingelast dient te worden beschouwd, onvoldoende is om te kunnen aanmerken als een beroepsgrond waar de rechtbank over moet beslissen. De minister is in het besluit ingegaan op de zienswijze van eiser. De rechtbank zal daarom de stellingen in de zienswijze waarvan eiser in beroep niet concreet heeft aangegeven waarom de reactie van de minister daarop volgens hem niet juist of niet toereikend is niet bespreken.
Mag de minister uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel?
11. Eiser stelt zich op het standpunt dat de bestreden beschikking op verschillende punten onzorgvuldig is voorbereid, dan wel onvoldoende en niet kenbaar is gemotiveerd. Hiertoe voert eiser aan dat de minister ten opzichte van Estland ten onrechte uitgaat van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eiser is een voormalig Sovjetburger en staatloos, en stelt dat er sprake is van discriminatie en achterstelling met betrekking tot zijn asielprocedures in Estland. Volgens eiser zou bij de uitvoering van de Dublin-overdracht dan ook in ieder geval sprake zijn van een schending van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. Immers, van een onpartijdige en onafhankelijke beoordeling van zijn asielverzoek zal volgens eiser per definitie geen sprake zijn in Estland.
11.1.
De rechtbank overweegt dat, gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel, de minister er in het algemeen van mag uitgaan dat Estland zijn verdragsverplichtingen nakomt. [5] Van dit uitgangspunt wordt slechts afgeweken indien eiser aannemelijk maakt dat het asiel- en opvangsysteem in Estland dusdanige tekortkomingen vertoont dat hij bij overdracht aan Estland een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van EVRM of artikel 4 van het Handvest. Daarvan is pas sprake als die tekortkomingen structureel zijn en een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken. [6]
11.2.
Naar het oordeel van de rechtbank is eiser er niet in geslaagd om het voorgaande aannemelijk te maken. De minister is in het bestreden besluit voldoende ingegaan op de door eiser genoemde stellingen en heeft voldoende gemotiveerd dat niet blijkt dat Estland zijn internationale verplichtingen niet na zou komen. In dit kader heeft eiser geen concrete stukken overgelegd waaruit zou blijken dat er sprake zou zijn van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen. Voor zover eiser meent dat hij in Estland is gediscrimineerd of binnen de asielprocedure/naturalisatieprocedure is achtergesteld, is het aan eiser om zich te wenden tot de (hogere) autoriteiten dan wel de daarvoor geëigende instanties van Estland. Ten aanzien van eiser is niet gebleken dat de autoriteiten in Estland hem bij voorkomende problemen niet zouden kunnen of willen helpen. Eiser heeft weliswaar aangevoerd dat hij heeft geklaagd bij de autoriteiten van Estland, maar heeft dit niet onderbouwd. Zonder verdere concrete onderbouwing kan aan deze stelling dan ook geen waarde worden gehecht. Bovendien is van belang dat Estland met het claimakkoord heeft gegarandeerd dat het verzoek van eiser om internationale bescherming in behandeling zal worden genomen met inachtneming van de Europese richtlijnen en verdragen. Er is dan ook geen aanleiding voor de conclusie dat eiser niet kan worden overgedragen aan de autoriteiten van Estland.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is kennelijk ongegrond. Dit betekent dat eiser ongelijk krijgt en mag
worden overgedragen aan Estland. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.A.G. van Dijk, rechter, in aanwezigheid van S. Strating, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over verzet
Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als de minister.
2.Vgl. de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 1 juli 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2662.
3.Verordening (EU) nr. 604/2013.
4.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
5.Zie onder meer de uitspraak van de Afdeling van 22 augustus 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3190.
6.Zie het arrest Jawo van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:2018.