ECLI:NL:RBDHA:2024:13989
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag op 22 mei 2024 niet in behandeling genomen, omdat Estland verantwoordelijk is voor de aanvraag. De rechtbank heeft op 2 september 2024 uitspraak gedaan zonder zitting, op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank concludeert dat er nog steeds procesbelang is, omdat eiser contact onderhoudt met zijn gemachtigde en nog prijs stelt op bescherming in Nederland.
De rechtbank overweegt dat de Europese Unie gezamenlijke regelgeving heeft over het in behandeling nemen van asielaanvragen, vastgelegd in de Dublinverordening. Nederland heeft bij Estland een verzoek om overname gedaan, dat door Estland op 22 maart 2024 is aanvaard. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat de minister ten onrechte uitgaat van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en dat er sprake is van discriminatie en achterstelling in Estland. De rechtbank oordeelt echter dat eiser niet voldoende heeft aangetoond dat er structurele tekortkomingen zijn in het asiel- en opvangsysteem in Estland.
Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep kennelijk ongegrond, wat betekent dat eiser ongelijk krijgt en mag worden overgedragen aan Estland. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om verzet aan te tekenen binnen zes weken na verzending van de uitspraak.