In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser, die stelt dat de Minister van Asiel en Migratie niet tijdig heeft beslist op zijn aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf als familie- of gezinslid, zoals bedoeld in artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De rechtbank heeft geen zitting nodig geacht en heeft het onderzoek gesloten zonder verdere behandeling. De rechtbank stelt vast dat de Minister niet binnen de gestelde termijn een besluit heeft genomen op de aanvraag van eiser. Dit leidt tot de conclusie dat het beroep ontvankelijk en gegrond is.
De rechtbank legt de Minister een beslistermijn op van twee weken na verzending van de uitspraak om alsnog een besluit te nemen. Indien de Minister deze termijn overschrijdt, moet hij een dwangsom van € 200,- per dag betalen, met een maximum van € 15.000,-. Eiser krijgt ook een vergoeding voor de proceskosten, vastgesteld op € 437,50, en het door hem betaalde griffierecht van € 187,- moet worden vergoed. De uitspraak is gedaan door rechter mr. G.P. Loman en is openbaar gemaakt op 9 augustus 2024.