In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser, die stelt dat de minister van Asiel en Migratie niet tijdig heeft beslist op zijn aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf als familie- of gezinslid in het kader van nareis, in strijd met artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De rechtbank heeft geen zitting gehouden, omdat partijen daarmee instemden. De rechtbank wijst het verzoek van verweerder om aanhouding van de zaak af, omdat dit de prikkel om tijdig te beslissen zou wegnemen. Eiser had zijn aanvraag op 15 maart 2023 ingediend, en de minister had deze op 20 maart 2023 ontvangen. De beslistermijn van 90 dagen was met drie maanden verlengd, maar eiser heeft de minister op 16 maart 2024 in gebreke gesteld, wat na het verstrijken van de beslistermijn gebeurde. De rechtbank oordeelt dat het beroep terecht is ingediend en gegrond is, omdat de minister nog geen besluit heeft genomen. De rechtbank bepaalt dat de minister binnen twee weken na de uitspraak een besluit moet nemen, met een dwangsom van € 100,- per dag voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, tot een maximum van € 7.500,-. Eiser krijgt ook een vergoeding voor proceskosten van € 437,50 en het griffierecht van € 187,- moet door de minister worden vergoed. De uitspraak is gedaan door rechter G.P. Loman en is openbaar gemaakt op 9 augustus 2024.