In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser, een Indiase nationaliteit, tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag door de minister van Asiel en Migratie. Eiser heeft op 9 mei 2022 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, welke op 21 juni 2024 door de minister als ongegrond is afgewezen. De rechtbank heeft de zaak op 5 augustus 2024 behandeld, waarbij zowel eiser als zijn gemachtigde en de gemachtigde van de minister aanwezig waren.
De rechtbank concludeert dat de afwijzing van de asielaanvraag in stand blijft. Eiser heeft aangevoerd dat hij moslim is en betrokken was bij de Jamaat, een islamitische organisatie, en dat hij problemen heeft ondervonden van de hindoe-nationalistische organisaties RSS en Bajrang Dal. De minister heeft echter de geloofwaardigheid van de problemen die eiser heeft ervaren, niet erkend. De rechtbank oordeelt dat de minister terecht heeft vastgesteld dat de identiteit en nationaliteit van eiser geloofwaardig zijn, maar dat de problemen die hij heeft ondervonden niet voldoende zijn onderbouwd om als vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag te worden aangemerkt.
De rechtbank wijst erop dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij een reëel risico loopt op ernstige schade bij terugkeer naar India. De rechtbank concludeert dat de minister de asielaanvraag van eiser terecht heeft afgewezen en verklaart het beroep ongegrond. De uitspraak is gedaan door mr. I.A.M. van Boetzelaer - Gulyas, rechter, in aanwezigheid van mr. D. Steenbeek, griffier.