In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 12 augustus 2024 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekster, vertegenwoordigd door mr. N. Vreede, had bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van haar aanvraag voor verlenging van de verblijfsvergunning regulier ‘medische behandeling’ door de minister van Asiel en Migratie, vertegenwoordigd door mr. R.P.G. van Bel. Verzoekster verzocht om een voorlopige voorziening, omdat zij op 13 augustus 2024 de opvang zou moeten verlaten, tenzij haar verzoek werd toegewezen. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de minister zich niet verzet tegen de toewijzing van de voorlopige voorziening, waardoor verzoekster recht blijft houden op opvang totdat op het bezwaar is beslist. Tevens is verzoekster vrijgesteld van het betalen van griffierecht wegens betalingsonmacht, en heeft zij recht op een vergoeding van haar proceskosten van € 875,-. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.