ECLI:NL:RBDHA:2024:14331

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 september 2024
Publicatiedatum
9 september 2024
Zaaknummer
NL24.33457 en NL24.34397
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van de rechtmatigheid van een verlengingsbesluit van de maatregel van bewaring in het bestuursrecht

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 6 september 2024, wordt de rechtmatigheid van een verlengingsbesluit van de maatregel van bewaring van een Marokkaanse vreemdeling beoordeeld. De rechtbank oordeelt dat de minister van Asiel en Migratie op 25 februari 2024 een maatregel van bewaring heeft opgelegd, die op 21 augustus 2024 met maximaal twaalf maanden is verlengd. Eiser heeft tegen dit verlengingsbesluit beroep ingesteld, waarbij hij ook schadevergoeding heeft verzocht. De rechtbank stelt vast dat de minister in het verlengingsbesluit niet voldoende heeft gemotiveerd dat voldaan is aan de vereisten van de Terugkeerrichtlijn. De rechtbank concludeert dat de gronden voor de maatregel in het verlengingsbesluit niet adequaat zijn onderbouwd, waardoor het beroep gegrond wordt verklaard. De rechtbank beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van 6 september 2024 en kent eiser een schadevergoeding toe voor de onrechtmatige bewaring. Tevens worden de proceskosten van eiser vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.33457 en NL24.34397

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

geboren op [geboortedatum],
van Marokkaanse nationaliteit,
V-nummer: [v-nummer],
(gemachtigde: mr. R.T. Laigsingh),
en
de minister van Asiel en Migratie, [1] de minister
(gemachtigde: mr. A.J. Rossingh).

Procesverloop

1. De minister heeft op 25 februari 2024 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
1.1.
Deze maatregel duurt nog voort en eerdere beroepen tegen het opleggen dan wel voortduren van deze maatregel zijn ongegrond verklaard.
1.2.
Bij besluit van 21 augustus 2024 (hierna: het verlengingsbesluit) heeft de minister de maatregel van bewaring met ten hoogste twaalf maanden verlengd op grond van artikel 59, zesde lid, van de Vw.
1.3.
Eiser heeft tegen het verlengingsbesluit beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding. Dit beroep staat geregistreerd onder zaaknummer: NL24.33457.
1.4.
De rechtbank merkt het beroep tegen het verlengingsbesluit ambtshalve aan als zijnde ook gericht tegen het voortduren van de maatregel. Dit beroep staat geregistreerd onder zaaknummer NL24.34397.
1.5.
De minister heeft een voortgangsrapportage overgelegd.
1.6.
Eiser heeft hierop gereageerd.
1.7.
De rechtbank heeft het beroep op 6 september 2024 op zitting behandeld. Eiser is met het bericht van verhindering, niet verschenen. De gemachtigde van eiser is verschenen op de rechtbank in Groningen. De minister heeft zich op de rechtbank laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Inleidende overwegingen

Toetsingskader
2. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
2.1.
Op grond van artikel 94, zevende lid, eerste volzin, van die wet geldt hetzelfde voor het verlengingsbesluit. Voor de verlenging van de maatregel van bewaring geldt verder op grond van artikel 59, zesde lid, van de Vw dat deze maatregel na afloop van zes maanden met maximaal nog eens twaalf maanden kan worden verlengd indien de verwijdering, alle redelijke inspanningen ten spijt, wellicht meer tijd zal vergen, omdat de vreemdeling niet meewerkt aan zijn verwijdering of de daarvoor benodigde documentatie uit derde landen nog ontbreekt.
2.2.
De minister moet in het verlengingsbesluit, conform het beleid van paragraaf A5/6.8 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc), nagaan of er voldaan is aan de voorwaarden voor verlenging, of er nog voldoende gronden voor de bewaring zijn, of de bewaring voor de vreemdeling onevenredig bezwarend is en of er zicht op uitzetting bestaat. Als dit voldoende is gemotiveerd, wordt hiermee voldaan aan alle uit de Terugkeerrichtlijn en het arrest Mahdi [2] voortvloeiende vereisten voor het nemen van een verlengingsbesluit.
De te beoordelen periode in beide beroepen
3. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al vijfmaal eerder heeft getoetst. Uit de meest recente uitspraak van 31 juli 2024 (in de zaak NL24.28538) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom staat nu alleen ter beoordeling of sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek op 26 juli 2024 de maatregel van bewaring rechtmatig is tot het sluiten van het onderzoek in de onderhavige zaken, op 6 september 2024.
4. Ook in het kader van het beroep tegen het verlengingsbesluit ligt bij de rechtbank (een deel van) deze periode ter beoordeling voor. De minister heeft immers op 21 augustus 2024 besloten om de aan eiser opgelegde maatregel van bewaring met twaalf maanden te verlengen. In het kader van het verlengingsbesluit zal de rechtbank dienen te beoordelen of het verlengingsbesluit rechtmatig is, en toetsen of de minister zich terecht op het standpunt stelt dat alle redelijke inspanningen ten spijt, de verwijdering vanwege het niet meewerken van eiser, meer tijd zal vergen.
5. De rechtbank zal hieronder eerst ingaan op het verlengingsbesluit. Daarna zal de rechtbank nog afzonderlijk ingaan op hetgeen aan de orde komt in het beroep tegen het voortduren van de maatregel. Vanwege de hiervoor genoemde overlap zal de rechtbank daarbij verwijzen naar wat zij in het kader van beide beroepen heeft geoordeeld.

Overwegingen ten aanzien van het verlengingsbesluit

6. In overeenstemming met paragraaf A5/6.8 van de Vc kan de minister als er daarvoor redenen zijn, de vrijheidsontnemende maatregel met een termijn van maximaal twaalf maanden te verlengen. In dat geval moet de DT&V de vreemdeling voor het verstrijken van de zes maanden bewaring van de verlenging met een verlengingsbesluit op de hoogte stellen. Nu eiser sinds 25 februari 2024 op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, Vw in bewaring zit en de minister op 21 augustus 2024 een verlengingsbesluit heeft genomen, is aan dit vereiste voldaan.
Voorwaarden voor de verlenging van de maatregel
7. Volgens artikel 59, zesde lid, van de Vw mag de maatregel van bewaring met nog eens twaalf maanden worden verlengd als de vreemdeling niet meewerkt aan zijn uitzetting of de daarvoor benodigde documentatie uit derde landen nog ontbreekt.
7.1.
Eiser stelt alles gedaan te hebben wat in zijn macht ligt om de vaststelling van zijn identiteit te realiseren en om mee te werken aan zijn uitzetting. Eiser werkt dus wel degelijk mee. In het verlengde daarvan en alhoewel het feitelijk juist is dat er geen documenten voor handen zijn, kan dit eiser niet verweten worden.
7.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de uitzetting meer tijd zal vergen, op grond dat de vreemdeling niet meewerkt aan zijn uitzetting. Eiser onderneemt onvoldoende actie om de onduidelijkheid omtrent zijn nationaliteit weg te nemen en heeft consistent, laatstelijk op 25 juli 2024, verklaard niets te zullen ondernemen om zijn uitzetting te bespoedigen.
7.3.
Voorts overweegt de rechtbank dat de voor uitzetting benodigde documentatie uit Algerije nog ontbreekt nu eiser door zijn afwijzend en weigerachtige gedrag het onderzoek van de diplomatieke vertegenwoordiging heeft belemmerd en vertraagd. [3] Daarom is ook aan deze voorwaarde voor verlenging van de bewaring voldaan.
Grondslag
8. De rechtbank stelt vast dat eiser geen rechtmatig verblijf heeft nu aan eiser op 4 december 2023 een terugkeerbesluit 0 dagen en inreisverbod van twee jaar is opgelegd. Die beslissingen staan in rechte vast; eiser valt daarom nog steeds onder de in artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 genoemde categorie vreemdelingen. De maatregel duurt op juiste grondslag voort.
Bewaringsgronden
9. In het verlengingsbesluit staat dat eiser op 25 februari 2024 in bewaring is gesteld, omdat er een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en/of omdat eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Vervolgens staat in het verlengingsbesluit dat de volgende gronden voor bewaring uit artikel 5.1b van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) ten grondslag aan het besluit tot verlening van de bewaringstermijn:
(zware gronden)
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op
vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten
of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt met betrekking tot zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat;
3i. heeft te kennen gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer of aan zijn verplichting tot vertrek naar de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek.
(lichte gronden)
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vreemdelingenbesluit 2000 heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfsplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
9.1.
De rechtbank overweegt dat bij een verlengingsbesluit gemotiveerd dient te worden of nog steeds is voldaan aan de in artikel 15, eerste en vierde lid, van de Terugkeerrichtlijn omschreven vereisten. [4] Daarbij moet uitdrukkelijk voor elk van de in artikel 15, eerste, vierde en zesde lid, van de Terugkeerrichtlijn gestelde criteria afzonderlijk aan worden gegeven dat en waarom daaraan volgens hem is voldaan. [5] In het verlengingsbesluit mag bovendien niet worden volstaan met een verwijzing naar de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag liggen. [6] De rechtbank is van oordeel dat bovengenoemde gronden in de maatregel in het geheel niet zijn gemotiveerd en dat daarom sprake is van een gebrek. Er is namelijk in de maatregel alleen volstaan met een verwijzing naar hetgeen de rechtbank heeft geoordeeld ten tijde van de initiële toets van de bewaringsmaatregel. De rechtbank overweegt dat de relevantie van dit oordeel voor de huidige toets in zijn geheel niet is onderbouwd en dat ook niet is gemotiveerd waarom deze gronden het verlengingsbesluit kunnen dragen. Voor zover de minister op de zitting heeft betoogd dat de maatregel zo gelezen moet worden dat de motivering van de initiële bewaringsmaatregel nog altijd relevant is en ook ter staving van het verlengingsbesluit kan dienen, overweegt de rechtbank dat dit niet in de maatregel te lezen valt en dat ook – indien dit wel het geval was – nog altijd niet gemotiveerd is waarom dit dan het geval is.
9.2.
Het beroep tegen het verlengingsbesluit is al om die reden gegrond en de overige aangevoerde gronden behoeven dan ook geen bespreking meer.

Overwegingen ten aanzien van het voortduren van de maatregel

Voortduring van de bewaring na zes maanden
10. Op grond van artikel 59, vijfde lid, Vw duurt de bewaring krachtens het eerste lid van dat artikel niet langer dan zes maanden, zij het dat deze termijn ex artikel 59, zesde lid, Vw ten hoogste met nog eens twaalf maanden kan worden verlengd. Nu het beroep tegen het verlengingsbesluit gegrond is verklaard, is er geen sprake van een rechtmatige verlenging van de maximale bewaringstermijn zoals neergelegd in artikel 59, vijfde lid Vw. Dit betekent dat de maatregel van bewaring in ieder geval onrechtmatig voortduurt vanaf 25 augustus 2024. De rechtbank rest dan alleen nog de vraag of de inbewaringstelling eerder – in de periode tussen het sluiten van het onderzoek in de vorige procedure en 25 augustus 2024 – onrechtmatig is geworden. Dat wordt hieronder besproken.
Voortvarendheid
11. De rechtbank is van oordeel dat de minister sinds het sluiten van het onderzoek in de vorige procedure en tot aan 25 augustus 2024 voldoende voortvarend heeft gehandeld. Uit de voortgangsrapportage blijkt dat er sinds het sluiten van het onderzoek op 26 juli 2024 tweemaal is gerappelleerd op de lp-aanvraag, te weten op 30 juli 2024 en 22 augustus 2024, en dat de minister twee vertrekgesprekken met eiser heeft gevoerd. Dit acht de rechtbank voldoende voortvarend.
Zicht op uitzetting
12. De inbewaringstelling is in strijd met artikel 59, van de Vw en het Unierecht indien zicht op uitzetting ontbreekt. Voor dat oordeel ziet de rechtbank geen aanleiding. De rechtbank stelt hierbij voorop dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft geoordeeld dat er in zijn algemeenheid ten aanzien van Marokko nog steeds van ‘zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn’ kan worden uitgegaan. [7] In het specifieke geval van eiser waren er onvoldoende aanknopingspunten om te concluderen dat de Marokkaanse autoriteiten niet konden of wilden overgaan tot de afgifte van een lp. Tot aan het moment dat de maatregel van bewaring onrechtmatig werd was er namelijk geen aanleiding om aan te nemen dat zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn ontbrak.
Belangenafweging
13. De gemachtigde van eiser heeft op de zitting opgemerkt dat er al eerder dan op het moment van het opleggen van het verlengingsbesluit een kenbare belangenafweging had moeten worden gemaakt, omdat eiser voorafgaand aan de vreemdelingenbewaring in strafdetentie heeft gezeten. De rechtbank overweegt dat uit de uitspraak van de Afdeling van 27 juli 2017 [8] volgt dat deze periode van strafrechtelijke detentie bij de kenbare belangenafweging moet worden betrokken in het geval van 'vreemdelingenbewaring en strafdetentie'. Hiervan is in dit geval niet gebleken, omdat voorafgaand aan de huidige bewaringsmaatregel eiser enkel in strafrechtelijke detentie heeft gezeten. Voor zover eiser heeft betoogd dat verweerder tijdens de strafdetentie meer had moeten ondernemen om de vreemdelingenbewaring zo kort mogelijk te laten duren, overweegt de rechtbank dat eiser dit in het onderzoek naar de rechtmatigheid van de initiële maatregel had kunnen aanvoeren. Nu eiser dit niet heeft gedaan en de maatregel al rechtmatig is bevonden, kan dit in de huidige procedure niet leiden tot onrechtmatigheid van de voortduring van de maatregel.
13.1.
Gelet op hetgeen hierboven overwogen concludeert de rechtbank dat de maatregel van bewaring sinds het sluiten van het onderzoek in de vorige procedure en het onrechtmatig worden van de maatregel op 25 augustus 2024, rechtmatig heeft voortgeduurd. De minister heeft geen aanleiding hoeven zien om de maatregel eerder op te heffen.

Conclusie

14. De beroepen zijn gegrond. De rechtbank is van oordeel dat de maatregel van bewaring niet rechtmatig is verlengd en dus vanaf 25 augustus 2024 onrechtmatig is. De rechtbank beveelt dat de maatregel van bewaring met ingang van vandaag, 6 september 2024, moet worden opgeheven. Vanwege dit oordeel kunnen de overige beroepsgronden onbesproken blijven.
15. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien zij de opheffing van de maatregel van bewaring beveelt aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen. De rechtbank acht gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen voor 13 dagen onrechtmatige bewaring x €100 ,- = € 1.300,-.
16. De rechtbank veroordeelt minister in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 875,00 en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet de minister de proceskostenveroordeling betalen aan de rechtsbijstandsverlener.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van 6 september 2024;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eisers tot een bedrag van € 1.300,- te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding;
- veroordeelt de minister in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.750,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.A.G. van Dijk, rechter, in aanwezigheid van D.G. van den Berg, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.De uitspraak is bekendgemaakt op:
RechtsmiddelTegen deze uitspraak kan voor zover daarbij is beslist over het verlengingsbesluit hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.
Tegen deze uitspraak staat voor zover daarbij is beslist over het voortduren van de bewaring geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als de minister.
2.Hof van Justitie van de Europese Unie, 5 juni 2014 (ECLI:EC:C:2014:1320).
3.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 28 augustus 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BX6309.
4.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 23 januari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:232.
5.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 14 april 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1299.
6.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 1 mei 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1490 en Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 14 juli 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2345.
7.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 14 november 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:3269).