ECLI:NL:RBDHA:2024:14344

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 augustus 2024
Publicatiedatum
9 september 2024
Zaaknummer
23/7232
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van de beslissing van het Uwv inzake verwijtbare werkloosheid na ontslag van een directeur van een faculteit

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 augustus 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van het Uwv. Eiser, een directeur van een faculteit, was per 1 juli 2023 ontslagen door de Hogeschool, die de arbeidsovereenkomst had ontbonden wegens een verstoorde arbeidsverhouding. Het Uwv had vastgesteld dat eiser recht had op een WW-uitkering, maar deze niet zou uitbetalen omdat hij verwijtbaar werkloos zou zijn geworden. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, stellende dat het Uwv onvoldoende onderzoek had gedaan naar de omstandigheden van zijn ontslag en de redenen voor de ontbinding van de arbeidsovereenkomst niet correct had geïnterpreteerd.

De rechtbank oordeelde dat het Uwv niet had aangetoond dat het een materiële beoordeling had verricht van de vraag of er sprake was van verwijtbare werkloosheid. De rechtbank wees erop dat het Uwv in het bestreden besluit tot een andere afweging kwam dan in het primaire besluit, wat leidde tot onduidelijkheid over de gronden van de beslissing. Bovendien had de rechtbank twijfels over de subjectiviteit van de door het Uwv aangenomen dringende reden voor ontslag, aangezien de Hogeschool eiser had geschorst wegens een duurzaam verstoorde arbeidsverhouding en niet wegens een dringende reden.

De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg het Uwv op om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de overwegingen van de rechtbank. Tevens werd het Uwv opgedragen het door eiser betaalde griffierecht te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/7232

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 augustus 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser,

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het Uwv,
gemachtigde: mr. D. Spiering-Kalay.

Procesverloop

Bij besluit van 19 juli 2023 (het primaire besluit) heeft het Uwv bepaald dat eiser per 1 juli 2023 recht heeft op een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW), maar dat deze niet tot uitbetaling komt omdat eiser verwijtbaar werkloos is geworden.
Bij besluit van 20 september 2023 (het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het onderzoek op 28 juni 2024 op zitting behandeld. Ter zitting zijn verschenen: eiser en de gemachtigde van het Uwv.

Overwegingen

1.1
Eiser is op 23 mei 2022 in dienst getreden bij de Stichting [naam stichting] (hierna: de Hogeschool) op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd, in de functie van directeur van de faculteit [faculteit] (hierna: [faculteit] ) tegen een salaris van € 8.725,79 bruto per maand, exclusief emolumenten.
1.2
Tussen eiser en de Hogeschool zijn verschillen van inzicht gerezen over de (nieuwe) bestuursstructuur.
1.3
De Hogeschool heeft de kantonrechter te Den Haag op 4 april 2023 verzocht de arbeidsovereenkomst met eiser te ontbinden op grond van artikel 7:671b, eerste lid, onderdeel a, van het Burgerlijk Wetboek (BW), primair in verbinding met artikel 7:669, derde lid, onderdeel e van het BW, subsidiair artikel 7:669, derde lid, onderdeel g van het BW en bij de ontbinding van de arbeidsovereenkomst geen rekening te houden met de toepasselijke opzegtermijn wegens ernstig verwijtbaar handelen van eiser.
1.4
Op 27 juni 2023 heeft de kantonrechter de arbeidsovereenkomst tussen de Hogeschool en eiser ontbonden per 1 juli 2023. [1] De kantonrechter heeft in die beschikking onder meer overwogen (waarbij voor werknemer01 moet worden gelezen: eiser):
“Naar het oordeel van de kantonrechter volgt uit de hiervoor weergegeven gang van zaken allereerst dat de arbeidsverhouding tussen de Hogeschool en [werknemer01] zodanig is verstoord, dat van de Hogeschool in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst langer te laten voortduren. Het feit dat een aantal medewerkers en studenten [werknemer01] steunen, zoals [werknemer01] ter zitting heeft aangevoerd, is in dezen, anders dan [werknemer01] meent, niet relevant, omdat de betreffende leerkrachten en studenten de werkgever in deze kwestie niet vertegenwoordigen. De werkgever van [werknemer01] is de Hogeschool, vertegenwoordigd door de [functie02] van het CvB en de RvT.
Voorts is de kantonrechter van oordeel dat [werknemer01] de verstoring van de arbeidsverhouding met de Hogeschool volledig aan zichzelf heeft te wijten. [werknemer01] kende bij zijn sollicitatie en aantreden het bestuursmodel/de bestuursstructuur. Het is niet aan [werknemer01] als werknemer om, zoals hij heeft gedaan, die structuur aanhoudend, en op verschillende bestuursniveaus, ter discussie te stellen, op een zodanige wijze dat daardoor de feitelijke invulling van die (nieuwe) bestuursstructuur wordt gefrustreerd. Dat klemt temeer, nu [werknemer01] in diverse gesprekken met de [functie02] van het CvB en de RvT duidelijk is gemaakt dat de nieuwe structuur niet onmiddellijk weer ter discussie zou worden gesteld. [werknemer01] heeft door de klemmende verzoeken om zich aan de bestuursstructuur te conformeren te negeren, een onhoudbare werkverhouding gecreëerd, zoals de Hogeschool terecht heeft aangevoerd. Dat de verhoudingen tussen [werknemer01] en de [functie02] van het CvB en de RvT op deze wijze verstoord zouden raken, is een voor [werknemer01] voorzienbaar gevolg van zijn handelen te achten. Gelet op de indringende gesprekken die door de [functie02] van het CvB en de RvT met [werknemer01] over de (redenen van de nieuwe) bestuursstructuur zijn gevoerd, en de reacties daarop van [werknemer01] (uitmondende in een kampenstrijd binnen de [faculteit] ), is de kantonrechter met de Hogeschool dan ook van oordeel dat sprake is van een ernstige en duurzame verstoring van de arbeidsverhouding. Reeds op die grond kan de arbeidsovereenkomst worden ontbonden.
5.11.
De kantonrechter is evenwel van oordeel dat [werknemer01] van de ontstane crisis ook een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Uit het voorgaande blijkt naar het oordeel van de kantonrechter dat [werknemer01] zich wel degelijk van de huidige bestuursstructuur bewust was bij zijn aantreden. Zijn verweer dat hem tijdens zijn sollicitatie een ander organogram is getoond, op grond waarvan die structuur hem niet duidelijk zou zijn geweest, wordt gepasseerd, allereerst omdat hij in het gesprek met de RvT zelf heeft gezegd van die structuur op de hoogte te zijn (zie 2.12). Voorts staat die structuur ook in de functieomschrijving al genoemd. Als onweersproken staat vast dat hij noch tijdens zijn sollicitatie, noch in zijn hoedanigheid van lid van de adviescommissie in het kader van de benoeming van de [functie02] van het CvB enige opmerking over die structuur heeft gemaakt. Wat hiervan ook zij, het verweer baat [werknemer01] niet, omdat, zelfs indien de bestuursstructuur [werknemer01] niet duidelijk zou zijn geweest, die omstandigheid geen rechtvaardiging oplevert om die structuur op een zodanige wijze (steeds weer) aan de orde te stellen, dat de [faculteit] in een (bestuurs)crisis belandt.
5.12.
Naar het oordeel van de kantonrechter is de ernstige verwijtbaarheid met name gelegen in het feit dat [werknemer01] zijn verschil van inzicht over de bestuursstructuur, en zijn daaruit voortvloeiend arbeidsgeschil met de Hogeschool, openbaar heeft gemaakt, terwijl hij wist, althans had moeten beseffen dat daarmee de al bestaande bestuurscrisis zou uitmonden in een crisis die de hele Hogeschool zou schaden. [werknemer01] is aangesteld om de nodige rust binnen de [faculteit] te herstellen en te continueren. Het voor [werknemer01] voorzienbare, (en gelet op zijn opmerking “dat het kan gaan knallen” wellicht zelfs beoogde) gevolg van de keuze om de medezeggenschapsraden, leerkrachten en studenten bij zijn arbeidsgeschil over de verschillen in visie op de bestuursstructuur te betrekken, namelijk een voor de [faculteit] schadelijke crisis, is [werknemer01] ernstig te verwijten. Dat [werknemer01] , zoals hij ter zitting nog heeft aangevoerd, slechts transparant wilde zijn, maakt het voorgaande niet anders, omdat hij zich uit hoofde van zijn functie had dienen te onthouden van handelingen die een voorzienbare crisis als de onderhavige zouden kunnen veroorzaken. De kantonrechter overweegt in dat verband nog dat [werknemer01] ook niet heeft toegelicht welk doel in dit geval met de door hem beoogde transparantie zou zijn gediend. Niet gebleken is van feiten, zoals misstanden binnen de Hogeschool, waarover [werknemer01] transparant zou moeten zijn. Het enkele feit dat de Hogeschool op goede gronden heeft geweigerd om vanwege [werknemer01] persoonlijke visie daarop de nieuwe bestuursstructuur onmiddellijk en op eerste voorstel van [werknemer01] weer ter discussie te stellen, is, anders dan [werknemer01] kennelijk meent, in ieder geval niet een dergelijke misstand.
5.13.
De door [werknemer01] veroorzaakte crisis is ernstig. Genoegzaam is gebleken dat thans sprake is van voor- en tegenstanders van de [functie02] van het CvB/ RvT respectievelijk [werknemer01] , zoals volgt uit de e-mail en de brief van de departementshoofden, die hun vertrouwen in [werknemer01] hebben opgezegd, hem misbruik van macht verwijten, en vaststellen dat [werknemer01] onherstelbare schade aan de [faculteit] heeft toegebracht, en, daartegenover, de petities die ten faveure van [werknemer01] zijn getekend. [werknemer01] heeft, met andere woorden, precies het tegendeel bewerkstelligd van één van de voornaamste doelen met het oog waarop hij is benoemd, namelijk het herstel van de rust binnen de [faculteit] . De arbeidsovereenkomst zal dan ook op de primair door de Hogeschool aangevoerde grond, namelijk wegens verwijtbaar handelen van [werknemer01] , worden ontbonden.”
1.5
Op basis van de uitspraak van de kantonrechter, heeft het Uwv de door eiser ingediende aanvraag om een WW-uitkering toegewezen, maar met de maatregel dat de uitkering niet wordt uitbetaald. In het primaire besluit staat daarover:
“Volgens onze informatie bent u op 1 juli 2023 ontslagen, omdat er sprake is van een
onhoudbare werkverhouding. De verstoring van de arbeidsverhouding met de werkgever is aan uzelf te wijten. Wij hebben onderzoek gedaan naar de reden van uw ontslag om te beoordelen of u verwijtbaar werkloos bent geworden. Onze conclusie is dat dit het geval is. U had namelijk kunnen weten dat uw gedrag een dringende reden is voor ontslag. U heeft
daarom vanaf 1 juli 2023 wel recht op een WW-uitkering. Maar omdat u verwijtbaar werkloos bent, betalen wij de uitkering niet.”
1.6
In het bestreden besluit heeft het Uwv eisers bezwaar ongegrond verklaard en daarbij de hiervoor opgenomen overwegingen van de kantonrechter (genummerd 5.11 tot en met 5.13) aangehaald, waarna het Uwv als volgt heeft geconcludeerd:
“Wij zien geen gronden om van de bevindingen en conclusies van de kantonrechter af te wijken en moeten concluderen dat u door uw eigen handelen/toedoen passende arbeid bent kwijtgeraakt. Als u passend werk kwijtraakt door uw eigen handelen, komt de uitkering niet tot uitbetaling.”
2. Eiser voert - samengevat - aan dat de beschikking van de kantonrechter onjuiste informatie en aannames bevat die niet zijn geverifieerd. Het Uwv heeft nagelaten om de feiten en omstandigheden die de kantonrechter noemt te verifiëren met eiser.
3. Het Uwv stelt zich op het standpunt dat het bestreden besluit op juiste gronden is genomen. Hiervoor verwijst het Uwv naar de beschikking van de kantonrechter.
4.1
Artikel 7:669 van het BW luidt, voor zover van belang, als volgt.
“1. De werkgever kan de arbeidsovereenkomst opzeggen indien daar een redelijke grond voor is en herplaatsing van de werknemer binnen een redelijke termijn, al dan niet met behulp van scholing, in een andere passende functie niet mogelijk is of niet in de rede ligt. Herplaatsing ligt in ieder geval niet in de rede indien sprake is van verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer als bedoeld in lid 3, onderdeel e.
2. (…)
3. Onder een redelijke grond als bedoeld in lid 1 wordt verstaan:
(…)
e. verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer, zodanig dat van de werkgever in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren;
(…).”
4.2
Op grond van artikel 24, eerste lid, aanhef en onder a, van de WW voorkomt de werknemer dat hij verwijtbaar werkloos wordt. Op grond van het tweede lid, aanhef en onder a, van de WW is de werknemer verwijtbaar werkloos geworden indien aan de werkloosheid een dringende reden ten grondslag ligt in de zin van artikel 7:678 van het BW en de werknemer terzake een verwijt kan worden gemaakt. Op grond van artikel 27, eerste lid, van de WW, voor zover van belang, brengt het Uwv een bedrag blijvend op de uitkering in mindering indien de werknemer een verplichting als bedoeld in artikel 24, eerste lid, onderdeel a, niet is nagekomen, tenzij het niet nakomen van de verplichting de werknemer niet in overwegende mate kan worden verweten. In dat geval brengt het Uwv de helft van het bedrag, bedoeld in de eerste zin, in mindering over ten hoogste een periode van 26 weken.
4.3
In de “Beleidsregels artikelen 24 en 27 WW” van het Uwv staat onder meer het volgende vermeld:
“Een beëindiging van de dienstbetrekking op initiatief van de werkgever (dat wil zeggen dat de werknemer er niet om heeft gevraagd) leidt alleen tot verwijtbare werkloosheid als er een arbeidsrechtelijke dringende reden als bedoeld in artikel 7:678 BW aan ten grondslag ligt. In dat geval is er in beginsel sprake van verwijtbare werkloosheid in de zin van artikel 24, lid 2, onder a, WW. Dit betekent dat elke andere beëindiging van de dienstbetrekking op initiatief van de werkgever, ook al is die bijvoorbeeld in strijd met een opzegverbod, niet leidt tot verwijtbare werkloosheid.”
4.4
Voor de vraag of er sprake is van verwijtbare werkloosheid moet, gelet op de tekst en de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 24, tweede lid, aanhef en onder a, van de WW, een materiële beoordeling plaatsvinden van de vraag of aan de werkloosheid een dringende reden ten grondslag ligt. Daarbij is artikel 7:678 van het BW de maatstaf en moeten alle omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang, in aanmerking worden genomen. Tot de elementen die moeten worden gewogen, behoren de aard en ernst van de gedraging(en) van de werknemer, de wijze waarop de werkgever in de specifieke situatie en in de specifieke werkrelatie het verweten gedrag beoordeelt, de in dat verband voor de werknemer kenbare bedoeling van de werkgever, de aard en duur van de dienstbetrekking, de wijze waarop de werknemer deze heeft vervuld en de persoonlijke omstandigheden van de werknemer, zoals zijn leeftijd en de gevolgen die een beëindiging van het dienstverband voor hem zou hebben. Ook indien die gevolgen ingrijpend zijn, kan een afweging van deze persoonlijke omstandigheden tegen de aard en de ernst van de gedraging(en) tot de conclusie leiden dat beëindiging van de dienstbetrekking gerechtvaardigd is. Indien tot het aannemen van een dringende reden wordt geconcludeerd, zal in het kader van artikel 24, tweede lid, aanhef en onder a, van de WW ten slotte nog moeten worden getoetst of de werknemer van de dringende reden een verwijt kan worden gemaakt.
4.5
Het Uwv is gehouden zich een eigen oordeel te vormen over de vraag of een aanvrager van een WW-uitkering verwijtbaar werkloos is geworden. Dat brengt mee dat het Uwv gehouden is zelfstandig te onderzoeken of aan de werkloosheid een dringende reden ten grondslag heeft gelegen en of de werknemer ter zake een verwijt kan worden gemaakt. Daarnaast moet het Uwv na vergaring van de nodige kennis over de relevante feiten zijn beslissing deugdelijk motiveren. Ook komt volgens vaste rechtspraak aan het oordeel van de kantonrechter over het al dan niet bestaan van een dringende reden voor ontslag bijzondere betekenis toe, maar dit oordeel bindt het Uwv niet. Het Uwv kan tot een andere waardering van de relevante feiten en omstandigheden komen dan de civiele rechter bij de beoordeling of sprake is van een dringende reden voor ontslag. Voor een afwijkend oordeel van de bestuursrechter geldt dat dit zodanig dient te worden gemotiveerd dat het, ook in het licht van het oordeel van de civiele rechter, begrijpelijk is (zie onder meer de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 12 november 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:2872).

Beoordeling door de rechtbank

5.1
Ter beoordeling ligt voor of het Uwv terecht heeft beslist dat eiser verwijtbaar werkloos is geworden.
5.2
De rechtbank is van oordeel dat uit de motivering van het bestreden besluit niet blijkt dat het Uwv een materiële beoordeling heeft verricht als in 4.5 bedoeld.
5.3
Daarvoor is allereerst van belang dat het Uwv in het bestreden besluit, onder verwijzing naar meergenoemde beschikking van de kantonrechter, tot een andere afweging komt dan in het primaire besluit. In het bestreden besluit staat namelijk dat eiser door zijn eigen handelen/toedoen passende arbeid is kwijtgeraakt. Dat is iets anders dan hetgeen in het primaire besluit staat en waarin op basis van de beschikking van de kantonrechter wel een dringende reden voor ontslag wordt aangenomen. Om die reden is onduidelijk op welke grond het Uwv nu tot de beslissing is gekomen om de WW-uitkering in het geheel niet tot uitbetaling te laten komen en dat in bezwaar te handhaven. Het bestreden besluit is alleen al daarom niet met de vereiste zorgvuldigheid genomen en mist een deugdelijke motivering.
5.4
Daarbij komt dat het primaire besluit slechts vermeldt dat het Uwv onderzoek heeft gedaan naar de reden van het ontslag om te beoordelen of eiser verwijtbaar werkloos is geworden en dat eiser had kunnen weten dat zijn gedrag (dat is beschreven in de door het Uwv geciteerde overwegingen van de kantonrechter) een dringende reden is voor ontslag. Hieruit blijkt, mede in het licht van de motivering van het bestreden besluit, niet dat een materiële beoordeling is verricht. De kantonrechter heeft in de ontbindingsbeschikking weliswaar geoordeeld dat eiser verwijtbaar jegens de Hogeschool heeft gehandeld, maar de in 4.4. hiervoor opgenomen elementen van een dringende reden die het Uwv moet toetsen, heeft de kantonrechter niet allemaal beoordeeld. Uit de stukken blijkt verder niet dat het Uwv die toetsing daarna wel in volle omvang heeft verricht en welke feiten en omstandigheden daar dan bij zijn afgewogen.
5.5
Ter zitting heeft eiser zijn zienswijze op de gang van zaken tijdens het dienstverband nader toegelicht. Uit de stukken en hetgeen ter zitting is besproken, leidt de rechtbank af dat er aanwijzingen zijn dat van een dringende reden voor ontslag geen sprake was. Hiernaar is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderzoek gedaan. Daarbij heeft de rechtbank onder meer acht geslagen op de volgende elementen die uit de stukken en het verhandelde ter zitting naar voren komen. In zijn functie als directeur van één van de twee faculteiten binnen de Hogeschool behoorde het mede tot de taken van eiser om zijn mening over de driehoofdige topstructuur (met daarbinnen een éénhoofdig College van bestuur) binnen de Hogeschool kenbaar te maken, nu hij immers meende dat die structuur niet werkbaar was. Dat eiser daarin te ver is gegaan of te volhardend is geweest en dat om die reden sprake is van een dringende reden voor ontslag is gelet op zijn positie als faculteitsdirecteur niet zonder meer aannemelijk. Eiser heeft bovendien toegelicht dat de openbaarmaking van zijn mening, die hem door de kantonrechter ernstig is verweten, zijn reden vond in het recente verleden waarin binnen de [faculteit] sprake is geweest van een crisis door grensoverschrijdend gedrag. Eiser wilde transparant zijn over de reden waarom hij ontslagen werd. Eiser wilde niet dat studenten, docenten en collega’s op het verkeerde spoor zouden worden gezet en er doordoor opnieuw misstanden zouden ontstaan. Verder zet de rechtbank vraagtekens bij de subjectiviteit van de door het Uwv in het primaire besluit aangenomen dringende reden. De Hogeschool heeft eiser immers geschorst wegens een duurzaam verstoorde arbeidsverhouding (niet wegens een dringende reden voor ontslag).

Conclusie en gevolgen

6. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het Uwv het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig heeft voorbereid en ontoereikend heeft gemotiveerd. Het beroep is daarom gegrond. Het bestreden besluit zal worden vernietigd. Het Uwv zal nader onderzoek moeten doen. Het Uwv zal worden opgedragen een nieuw besluit op het bezwaar te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van acht weken.
7. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat het Uwv aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt het Uwv op binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt het Uwv op het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.R. van der Meer, rechter, in aanwezigheid van mr. I. Ince, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 9 augustus 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Voetnoten

1.Uitspraak van de kantonrechter te Den Haag van 27 juni 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:9295.