ECLI:NL:RBDHA:2024:1440

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 februari 2024
Publicatiedatum
9 februari 2024
Zaaknummer
NL24.1366
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 9 februari 2024, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag afgewezen op basis van de Dublinverordening, waarbij Duitsland als verantwoordelijk land is aangewezen. De rechtbank heeft het beroep, samen met een andere zaak, op 31 januari 2024 behandeld, waarbij zowel de gemachtigde van eiser als de staatssecretaris aanwezig waren.

De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris terecht heeft besloten de aanvraag niet in behandeling te nemen. Eiser heeft aangevoerd dat Duitsland niet langer kan worden vertrouwd op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, vanwege ernstige tekortkomingen in de asielprocedure daar. Echter, de rechtbank oordeelt dat Duitsland zich houdt aan de Europese regelgeving en dat de argumenten van eiser niet voldoende zijn om aan te nemen dat zijn asielaanvraag daar niet inhoudelijk behandeld zal worden.

De rechtbank wijst erop dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij overdracht aan Duitsland onrechtmatig in detentie zal worden geplaatst. Bovendien heeft hij geen bewijs geleverd dat zijn asielaanvraag in Duitsland niet serieus zal worden behandeld. De rechtbank benadrukt dat als eiser meent dat Duitsland zich niet aan de richtlijnen houdt, hij dit moet aankaarten bij de Duitse autoriteiten.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat de beslissing van de staatssecretaris om de aanvraag niet in behandeling te nemen, in stand blijft. Eiser krijgt geen proceskostenvergoeding. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen in hoger beroep gaan bij de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.1366

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 februari 2024 in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. F.S. Boedhoe),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. E. de Jong).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 11 januari 2024 niet in behandeling genomen omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep, samen met de zaak NL24.1367, op 31 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris deelgenomen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1] In dit geval heeft Nederland bij Duitsland een verzoek om terugname gedaan. Duitsland heeft dit verzoek aanvaard.

Kan er voor Duitsland worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel?

5. Eiser voert aan dat er voor Duitsland niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan kan worden omdat er sprake is van ernstige structurele tekortkomingen in de asielprocedure in Duitsland. Daarmee wordt de drempel behaald die het Hof van Justitie heeft gegeven in het arrest Jawo. Eiser verwijst naar het AIDA-rapport van 2022 waarin volgens eiser wordt beschreven dat asielzoekers geen recht op gratis rechtsbijstand hebben gedurende hun asielprocedure. [2] Wanneer asielzoekers in beroep gaan tegen een afwijzing van hun asielaanvraag is het recht op gratis rechtsbijstand afhankelijk van hun kans op succes. [3] Dit betekent dat er in Duitsland geen goede toegang tot rechtsbijstand is. Bovendien leidt een overdracht aan Duitsland tot indirect refoulement omdat Duitsland zijn asielaanvraag al heeft afgewezen en hem is meegedeeld dat hij Duitsland moet verlaten. Het claimakkoord van Duitsland garandeert slechts dat Duitsland eiser zal overnemen, maar niet dat het verzoek om internationale bescherming daadwerkelijk in behandeling zal worden genomen. Na aankomst zal eiser in detentie worden geplaatst waarna hij zal worden uitgezet naar Algerije. Klagen is voor eiser bij voorbaat kansloos vanwege het ontbreken van rechtshulp, de taalbarrière en het gebrek aan een sociale kring.
5.1.
Dit betoog slaagt niet. De staatssecretaris stelt zich terecht op het standpunt dat er voor Duitsland nog altijd van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan kan worden. [4] Duitsland houdt zich ten aanzien van de beschikbaarheid van rechtsbijstand aan de Procedurerichtlijn omdat daar in is bepaald dat lidstaten pas gratis rechtsbijstand moeten geven bij aanvang van de beroepsprocedure en dat zij mogen afzien van het geven van gratis rechtsbijstand als het beroep van een vreemdeling geen reële kans van slagen heeft. [5] Het enkele feit dat in Duitsland dus minder snel toegang is tot gratis rechtsbijstand dan in Nederland is geen reden om niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uit te kunnen gaan.
Eiser heeft verder niet aannemelijk gemaakt dat hij bij overdracht aan Duitsland onrechtmatig in detentie geplaatst zal worden. Dit is enkel gebaseerd op verhalen van kennissen van eiser en dat is onvoldoende. Eiser heeft niet naar landeninformatie verwezen die zijn standpunt onderbouwt. Bovendien heeft eiser in het aanmeldgehoor verklaard dat hij in Duitsland niet in detentie heeft gezeten. [6] Eiser heeft geen enkele aanleiding gegeven om aannemelijk te achten dat hij bij overdracht aan Duitsland in detentie zal worden geplaatst. Ook heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat zijn asielaanvraag door Duitsland niet inhoudelijk behandeld zal worden. Door middel van het claimakkoord heeft Duitsland – anders dan eiser stelt – wel gegarandeerd dat de asielaanvraag van eiser inhoudelijk behandeld zal worden en eiser heeft niks ingebracht dat tot een andere conclusie kan leiden. Enkel de verklaringen van eiser gebaseerd op de verhalen van kennissen zijn hier niet genoeg voor.
Ten slotte wordt overwogen dat indien eiser van mening is dat Duitsland zich niet aan de Europese richtlijnen houdt, hij hierover dient te klagen bij de Duitse autoriteiten. Hoewel eiser stelt dat dit voor hem niet mogelijk is, heeft hij dit niet kunnen onderbouwen. Als eiser daarvoor geen rechtshulp zou kunnen krijgen, zijn er nog andere hulporganisaties die eiser hiermee kunnen helpen. Ook zijn de taalbarrière en gebrek aan een sociale kring geen redenen om aan te nemen dat eiser niet kan klagen, nog daargelaten dat eiser heeft verklaard in Duitsland de taal te hebben geleerd en te zijn geïntegreerd. [7] Daarnaast heeft eiser niet geprobeerd te klagen, wat wel van hem verwacht mag worden.
Moet de staatssecretaris de behandeling van de asielaanvraag van eiser onverplicht in behandeling nemen?
6. Eiser voert aan dat de staatssecretaris de behandeling van zijn asielaanvraag onverplicht aan zich moet trekken op grond van artikel 17 van de Dublinverordening, vanwege zijn ervaringen in Duitsland.
6.1.
Dit betoog slaagt niet. De staatssecretaris stelt zich in redelijkheid op het standpunt dat eiser geen bijzondere individuele omstandigheden heeft aangedragen waardoor een eventuele overdracht van een onevenredige hardheid zou getuigen. Wat eiser heeft verklaard over de situatie in Duitsland is niet geïndividualiseerd en is al betrokken bij de vraag of er voor Duitsland nog van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan kan worden.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag in stand blijft. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Kompier, rechter, in aanwezigheid van mr. T.J. Engberts, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2.Asylum Information Database (AIDA) Country Report: Germany, Update 2022, p. 46.
3.Asylum Information Database (AIDA) Country Report: Germany, Update 2022, p. 47.
4.De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft dit nog geoordeeld in de uitspraken van 27 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1816 en 8 november 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4107.
5.Artikel 20, eerste en derde lid, van de Procedurerichtlijn.
6.Verslag Dublingehoor, p. 5.
7.Verslag Dublingehoor, p. 6.