ECLI:NL:RBDHA:2024:1440
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van de Dublinverordening
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 9 februari 2024, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag afgewezen op basis van de Dublinverordening, waarbij Duitsland als verantwoordelijk land is aangewezen. De rechtbank heeft het beroep, samen met een andere zaak, op 31 januari 2024 behandeld, waarbij zowel de gemachtigde van eiser als de staatssecretaris aanwezig waren.
De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris terecht heeft besloten de aanvraag niet in behandeling te nemen. Eiser heeft aangevoerd dat Duitsland niet langer kan worden vertrouwd op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, vanwege ernstige tekortkomingen in de asielprocedure daar. Echter, de rechtbank oordeelt dat Duitsland zich houdt aan de Europese regelgeving en dat de argumenten van eiser niet voldoende zijn om aan te nemen dat zijn asielaanvraag daar niet inhoudelijk behandeld zal worden.
De rechtbank wijst erop dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij overdracht aan Duitsland onrechtmatig in detentie zal worden geplaatst. Bovendien heeft hij geen bewijs geleverd dat zijn asielaanvraag in Duitsland niet serieus zal worden behandeld. De rechtbank benadrukt dat als eiser meent dat Duitsland zich niet aan de richtlijnen houdt, hij dit moet aankaarten bij de Duitse autoriteiten.
Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat de beslissing van de staatssecretaris om de aanvraag niet in behandeling te nemen, in stand blijft. Eiser krijgt geen proceskostenvergoeding. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen in hoger beroep gaan bij de Raad van State.