In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres, die stelt dat de Minister van Asiel en Migratie niet tijdig heeft beslist op haar aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf als familie- of gezinslid, zoals bedoeld in artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Eiseres heeft haar aanvraag op 21 juni 2023 ingediend, welke door verweerder op 23 juni 2023 is ontvangen. De beslistermijn van 90 dagen is door verweerder met drie maanden verlengd, maar eiseres heeft verweerder op 1 februari 2024 in gebreke gesteld, wat na het verstrijken van de beslistermijn gebeurde. De rechtbank heeft vastgesteld dat het beroep ontvankelijk en gegrond is, omdat verweerder niet tijdig een besluit heeft genomen.
De rechtbank heeft verweerder opgedragen om binnen twee weken na verzending van de uitspraak alsnog een besluit te nemen op de aanvraag van eiseres. Indien verweerder deze termijn overschrijdt, moet hij een dwangsom van € 100,- per dag betalen, met een maximum van € 7.500,-. De rechtbank heeft ook de hoogte van de dwangsom vastgesteld op € 1.442,-, omdat er inmiddels 42 dagen zijn verstreken sinds de ingebrekestelling. Eiseres heeft recht op vergoeding van de proceskosten, die zijn vastgesteld op € 437,50, en het door haar betaalde griffierecht van € 187,- moet ook worden vergoed.
De uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman, rechter, en is openbaar gemaakt op 14 augustus 2024. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het niet tijdig nemen van een besluit vernietigd, en verweerder opgedragen om binnen de gestelde termijn alsnog een besluit te nemen.