ECLI:NL:RBDHA:2024:14462

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 september 2024
Publicatiedatum
11 september 2024
Zaaknummer
NL24.23113
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van uitstel van vertrek op medische gronden in het bestuursrecht

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om uitstel van vertrek op medische gronden, zoals bedoeld in artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag van eiser afgewezen met een besluit van 21 november 2023, en het bezwaar van eiser is bij het bestreden besluit van 7 mei 2023 eveneens afgewezen. De rechtbank heeft het beroep op 2 augustus 2024 behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk. Eiser heeft verzocht om vrijstelling van het griffierecht, wat door de rechtbank is toegewezen.

De rechtbank oordeelt dat het beroep ongegrond is. De minister heeft zich in haar besluitvorming gebaseerd op een advies van het Bureau Medische Advisering (BMA) van 15 september 2023. De rechtbank stelt vast dat partijen het erover eens zijn dat eiser in een medische noodsituatie terecht zal komen als hij de huidige medische behandeling in Ghana niet kan voortzetten. Echter, partijen verschillen van mening over de toegankelijkheid van de behandeling in Ghana. Eiser stelt dat hij niet over de financiële middelen beschikt om de zorg te bekostigen en dat de benodigde medicatie niet vergoed wordt door de zorgverzekering in Ghana. De rechtbank oordeelt dat eiser zijn stelling dat medische behandeling in Ghana niet toegankelijk is, niet voldoende heeft onderbouwd.

De rechtbank concludeert dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij geen toegang heeft tot de noodzakelijke medische zorg in Ghana. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen uitstel van vertrek krijgt en geen verblijfsrecht in Nederland heeft. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. Deze uitspraak is gedaan door mr. V.A.G. van Dijk, rechter, en openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.23113

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser,

V-nummer: [nummer] ,
(gemachtigde: mr. E.J.L. van de Glind),
en
de minister van Asiel en Migratie [1] , de minister
(gemachtigde: mr. J.D. Albarda).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om uitstel van vertrek om gezondheidsredenen zoals bedoeld in artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
1.1.
De minister heeft de aanvraag van eiser met het besluit van 21 november 2023 afgewezen. Met het bestreden besluit van 7 mei 2023 op het bezwaar van eiser is de minister bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. De gemachtigde van eiser heeft op 1 augustus 2024 aanvullende gronden ingediend.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 2 augustus 2024 samen met het verzoek om een voorlopige voorziening [2] , op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser (bijgestaan door een tolk), mr. M.A.L. van de Glind als gemachtigde van eiser, en de gemachtigde van de minister.
1.4.
Eiser heeft verzocht om vrijstelling van het griffierecht. De rechtbank ziet aanleiding om dit verzoek toe te wijzen. Eiser hoeft dus geen griffierecht te betalen.

Beoordeling door de rechtbank

Conclusie
2. De rechtbank beoordeelt de beslissing van de minister om eiser geen uitstel van vertrek op medische gronden te verlenen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank oordeelt dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Overwegingen
4. De minister heeft zich in haar besluitvorming gebaseerd op een advies van het Bureau Medische Advisering (BMA) van 15 september 2023. Dit is een deskundigenadvies waarvan de minister in principe mag uitgaan. In dit geval heeft de gemachtigde van eiser zijn enige beroepsgrond die zag op de zorgvuldigheid van het BMA-advies (de alternatieve oogdruppels) op de zitting laten vallen. Dit betekent dat de minister zich op het BMA-advies mocht baseren in haar besluitvorming.
5. De rechtbank stelt vast dat partijen het erover eens zijn dat uit het BMA-advies volgt dat eiser in een medische noodsituatie terecht zal komen als hij de huidige medische behandeling in Ghana niet kan voortzetten. Partijen verschillen wel van mening over de vraag of de behandeling in het land van herkomst, Ghana, feitelijk toegankelijk is voor eiser.
5.1.
Eiser betoogt - samengevat - dat hij niet beschikt over de financiële middelen om de zorg te bekostigen, dat hij geen zorgverzekering kan betalen, dat de algemene zorgverzekering - het National Health Insurance Scheme (NHIS) - de benodigde medicatie niet vergoedt, dat uit een document van het US Department of State van 2023 blijkt dat gehandicapten in Ghana worden gediscrimineerd en dat eiser de plaatsen waar de medicatie uitgegeven wordt niet kan bereiken omdat ze te ver weg liggen en er in Accra geen adequaat openbaar vervoer is. De minister had bovendien zelf meer onderzoek moeten doen naar de feitelijke toegankelijkheid, omdat dit voor eiser lastig is vanwege zijn [handicap] .
5.2.
Zoals de Afdeling [3] heeft overwogen [4] volgt uit het arrest Paposhvili [5] dat het aan de vreemdeling is om aannemelijk te maken dat hij door zijn gezondheidstoestand een reëel risico in de zin van artikel 3 van het EVRM [6] loopt en dat de noodzakelijke medische zorg in zijn geval niet feitelijk toegankelijk is. Daarbij dient de vreemdeling die stelt dat de medische behandeling om financiële of andere redenen voor hem feitelijk niet toegankelijk is, dit aannemelijk te maken. [7] Dat de gemachtigde van eiser stelt dat de minister in dit geval meer eigen onderzoek had moeten doen omdat dit voor eiser lastig is nu hij [handicap] is, volgt de rechtbank niet. Het blijft aan eiser om (samen met zijn gemachtigde) aannemelijk te maken dat medische behandeling in Ghana voor hem niet toegankelijk is.
5.3.
De rechtbank is van oordeel dat eiser zijn stelling dat medische behandeling in Ghana niet toegankelijk is, niet voldoende heeft onderbouwd. De rechtbank legt dat hierna uit.
5.4.
In de eerste plaats heeft eiser de kosten van de benodigde behandeling of medicatie niet aangetoond. Dat in een online artikel wordt genoemd dat medicatie voor [aandoening] niet beschikbaar is voor mensen die vallen onder het NHIS, heeft de minister onvoldoende onderbouwing mogen vinden. Eiser heeft namelijk niet aannemelijk gemaakt dat hij in Ghana deze medicijnen niet zelf zou kunnen betalen. Bovendien heeft eiser ook geen inzicht gegeven in zijn financiële situatie of de financiële situatie van zijn familie. Daarnaast heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij geen beroep kan doen op een zorgverzekering via het NHIS of een private zorgverzekering. De stelling dat eiser het NHIS niet kan betalen, is ook niet nader onderbouwd. De algemene verwijzing naar een Wikipedia artikel over de Healthcare in Ghana is daarvoor onvoldoende. Verder volgt de rechtbank de stelling van eiser niet dat het voor hem onmogelijk is om van Add Pharma naar Korle Bu Teach Hospital te reizen om zijn medicijnen op te halen, omdat dit vijf uur lopen van elkaar verwijderd is en er geen openbaar vervoer beschikbaar is. Zoals de minister op de zitting terecht heeft aangegeven zijn er andere mogelijkheden om van Add Pharma naar Korle Bu Teach Hospital te reizen, zoals met het openbaar vervoer of een taxi. Dat deze mogelijkheden niet uit de uitdraai van GoogleMaps blijken zoals eiser stelt, betekent naar het oordeel van de rechtbank niet dat ze niet bestaan.
5.5.
Verder heeft eiser niet met stukken onderbouwd dat hij vanwege zijn medische situatie geen arbeid kan verrichten in Ghana. De rechtbank kan zich, gelet op het overgelegde Country Report on Human Rights Practices: Ghana van de US Department of State, voorstellen dat het voor eiser vanwege zijn handicap moeilijker is om in de samenleving mee te doen. Dit betekent alleen niet, zoals de minister terecht stelt, dat ook is onderbouwd dat mensen met een handicap in Ghana in het geheel geen toegang hebben tot onderwijs, werkgelegenheid, gezondheidszorg, openbare gebouwen of vervoer.
5.6.
De beroepsgronden slagen daarom niet.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen uitstel van vertrek krijgt en geen verblijfsrecht in Nederland heeft. Omdat het beroep ongegrond is krijgt eiser geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.A.G. van Dijk, rechter, in aanwezigheid van mr. L.J. van der Veen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als de minister.
2.Bekend onder zaaknummer NL23.37459. Het verzoek om een voorlopige voorziening hangende bezwaar is na het genomen bestreden besluit omgeklapt naar een voorlopige voorziening hangende beroep.
3.De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling).
4.Zie de uitspraak van de Afdeling van 21 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:571.
5.ECLI:CE:ECHR:2016:1213JUD004173810.
6.Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
7.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 3 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3134, van 23 februari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:744 en van 26 mei 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2046.