ECLI:NL:RVS:2023:744

Raad van State

Datum uitspraak
23 februari 2023
Publicatiedatum
23 februari 2023
Zaaknummer
202004977/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep van vreemdeling tegen afwijzing uitstel van vertrek door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak gaat het om een vreemdeling met de Nigeriaanse nationaliteit die een aanvraag om uitstel van vertrek heeft ingediend bij de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Deze aanvraag werd op 12 november 2019 afgewezen, waarna de vreemdeling bezwaar maakte. De staatssecretaris verklaarde het bezwaar ongegrond op 20 december 2019. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, verklaarde op 13 augustus 2020 het beroep van de vreemdeling ongegrond. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. S. de Schutter, heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De vreemdeling lijdt aan chronische nierschade en is afhankelijk van hemodialyse. Hij stelt dat bij uitblijven van de benodigde behandeling binnen enkele dagen een medische noodsituatie ontstaat. De staatssecretaris heeft echter geoordeeld dat de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat de benodigde medische behandeling in Nigeria niet toegankelijk is. De rechtbank heeft deze conclusie van de staatssecretaris onderschreven, maar de vreemdeling betwist dit in zijn grieven.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de grieven van de vreemdeling beoordeeld. De eerste grief, die betrekking heeft op de bewijsvoering van de kosten van de behandeling in Nigeria, is gegrond bevonden. De rechtbank heeft niet onderkend dat de vreemdeling voldoende informatie heeft verstrekt over de kosten van hemodialyse in Nigeria. De vierde grief, die betrekking heeft op het niet horen van de vreemdeling in bezwaar, is eveneens gegrond. De staatssecretaris had de vreemdeling moeten horen voordat hij het bezwaar ongegrond verklaarde.

De Raad van State heeft het hoger beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank vernietigd en de staatssecretaris opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen, waarbij de vreemdeling voorafgaand aan dat besluit gehoord moet worden. De staatssecretaris is ook veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling.

Uitspraak

202004977/1/V1.
Datum uitspraak: 23 februari 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 13 augustus 2020 in zaak nr. 19/10045 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 12 november 2019 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem krachtens artikel 64 van de Vw 2000 uitstel van vertrek te verlenen, afgewezen.
Bij besluit van 20 december 2019 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 13 augustus 2020 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. S. de Schutter, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft op verzoek van de Afdeling nadere schriftelijke inlichtingen gegeven.
Overwegingen
1.       De vreemdeling heeft de Nigeriaanse nationaliteit. Hij lijdt aan chronische nierschade en is afhankelijk van hemodialyse, die hij driemaal per week krijgt, en medicatie. Het is niet in geschil dat bij uitblijven van de benodigde behandeling binnen enkele dagen een medische noodsituatie ontstaat, met de dood tot gevolg. Verder blijkt uit het advies van het BMA van 30 september 2019 dat de voor de vreemdeling benodigde medische behandeling in Nigeria aanwezig is en dat voortzetting van die behandeling vóór vertrek geregeld moet zijn. De staatssecretaris heeft de vreemdeling geen uitstel van vertrek verleend, omdat de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat de voor hem benodigde medische behandeling voor hem feitelijk niet toegankelijk is.
2.       De rechtbank heeft overwogen dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de vreemdeling onvoldoende heeft onderbouwd dat de benodigde medische behandeling voor hem feitelijk niet toegankelijk is. De rechtbank heeft hieraan ten grondslag gelegd dat de vreemdeling de kosten van de behandeling niet heeft aangetoond en dat hij onvoldoende heeft onderbouwd dat de behandeling voor hem financieel niet toegankelijk is, omdat hij onvoldoende inzicht in zijn eigen financiële positie heeft gegeven. Verder heeft de rechtbank overwogen dat de vreemdeling niet heeft onderbouwd dat hij al het mogelijke heeft gedaan om in het bezit te komen van de gevraagde documenten en dat hij dus niet in bewijsnood verkeert.
3.       De vreemdeling bestrijdt deze overwegingen in zijn eerste, tweede en derde grief. Hij voert in zijn eerste grief aan dat de rechtbank een te streng toetsingskader heeft gehanteerd door te verlangen dat hij aantoont wat de daadwerkelijke kosten van de behandeling specifiek voor hem zullen zijn. Hij voert daarbij aan dat hij wel bronnen heeft overgelegd waaruit de kosten van de behandeling en het gemiddelde inkomen in Nigeria blijken.
3.1.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, is het volgens paragraaf 186 van het arrest van het EHRM van 13 december 2016 in de zaak Paposhvili tegen België, ECLI:CE:ECHR:2016:1213JUD004173810, aan de betrokken vreemdeling om aannemelijk te maken dat hij op grond van zijn slechte gezondheid een reëel risico in de zin van artikel 3 van het EVRM loopt en dat, indien deze beschikbaar is, de medische zorg in zijn geval niet feitelijk toegankelijk is. Dit hoeft volgens het EHRM geen ‘clear proof’ te zijn. Dit betekent dat de vreemdeling aannemelijk moet maken wat de kosten van de behandeling zijn in Nigeria. Vervolgens is het aan de vreemdeling, als hij stelt dat deze behandeling om financiële of andere redenen voor hem feitelijk niet toegankelijk is, om dat aannemelijk te maken. De Afdeling verwijst onder meer naar haar uitspraak van 14 december 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2799, onder 7 en 7.1.
De vreemdeling heeft in bezwaar en beroep verschillende bronnen aangehaald waarin de kosten van hemodialyse in Nigeria staan genoemd. Daaruit blijkt dat verschillende klinieken verschillende prijzen voor dialysebehandelingen hanteren, maar dat de behandelingen in het gunstigste geval ongeveer € 504,00 per maand kosten, en in het minst gunstige geval ongeveer € 1800,00 per maand. De rechtbank heeft niet onderkend dat de stukken die de vreemdeling heeft ingebracht concrete informatie bevatten over de kosten van de behandeling in Nigeria, aan de hand waarvan de staatssecretaris kan beoordelen of die behandeling voor de vreemdeling om financiële of andere redenen voor hem feitelijk niet toegankelijk is. Daarmee heeft de vreemdeling aan het eerste deel van de hierboven weergegeven bewijslast voldaan, te weten of hij de kosten van de behandeling in Nigeria aannemelijk heeft gemaakt.
De grief slaagt.
3.2.    De Afdeling komt niet toe aan bespreking van de tweede grief, over het aannemelijk maken van de feitelijke toegankelijkheid, en de derde grief, over bewijsnood, gelet op de bespreking van de vierde grief, over het horen in bezwaar.
4.       In zijn vierde grief klaagt de vreemdeling dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de staatssecretaris niet ten onrechte heeft afgezien van het horen in bewaar.
4.1.    Zoals de Afdeling heeft overwogen in haar uitspraak van 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1918, onder 5 t/m 5.2, is het uitgangspunt dat de staatssecretaris een vreemdeling hoort in bezwaar en moet de staatssecretaris terughoudend omgaan met uitzonderingen op zijn hoorplicht. Gelet op alles wat de vreemdeling in bezwaar heeft aangevoerd, bezien vanuit de onder 5.2 van die uitspraak genoemde gezichtspunten, heeft de staatssecretaris in dit geval redelijkerwijs niet tot het oordeel kunnen komen dat het bezwaar ongegrond was zonder de vreemdeling in de gelegenheid te stellen gehoord te worden over zijn aanvraag. De vreemdeling heeft in bezwaar namelijk verschillende stukken overgelegd, waaronder wetenschappelijke artikelen over de beperkte dialysefaciliteiten in Nigeria, informatie over het minimumloon in Nigeria en een brief van zijn behandelaar. Ook was ten tijde van de bezwaarfase relevant dat hij een onderbouwing had gegeven voor zijn stelling dat hij verschillende klinieken in Nigeria heeft verzocht om een kostenindicatie van de behandeling, maar daar geen antwoord van had gekregen. De rechtbank heeft dit niet onderkend.
De grief slaagt.
5.       Alleen al omdat de eerste en de vierde grief slagen, moet de staatssecretaris een nieuw besluit op bezwaar nemen en de vreemdeling voorafgaand aan dat besluit horen. Hij moet aan de hand van de informatie die hij tijdens de hoorzitting heeft vergaard opnieuw beoordelen of de vreemdeling aan het tweede deel van zijn bewijslast heeft voldaan, te weten of de vreemdeling aannemelijk heeft gemaakt dat de benodigde zorg voor hem in Nigeria, door zijn financiële situatie, feitelijk niet toegankelijk is.
6.       Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Het beroep is gegrond en het besluit van 20 december 2019 wordt vernietigd. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden. Omdat de griffier geen griffierecht heeft geheven, hoeft de staatssecretaris dat niet te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 13 augustus 2020 in zaak nr. 19/10045;
III.      verklaart het beroep gegrond;
IV.     vernietigt het besluit van 20 december 2019, V-[…];
V.      veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2511,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. D.A. Verburg, voorzitter, en mr. E. Steendijk en mr. B. Meijer, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.K. de Keizer, griffier.
w.g. Verburg
voorzitter
w.g. De Keizer
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 23 februari 2023
716-999