In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van een Afghaanse minderjarige eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser, geboren in 2007, heeft op 16 november 2022 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, welke door de minister op 3 mei 2024 als ongegrond is afgewezen. De rechtbank heeft de zaak op 7 augustus 2024 behandeld, waarbij eiser, zijn gemachtigde, de gemachtigde van de minister en een tolk aanwezig waren. De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is, omdat de minister onvoldoende rekening heeft gehouden met de specifieke omstandigheden van de minderjarige eiser en de geloofwaardigheid van zijn asielrelaas niet correct heeft beoordeeld.
De rechtbank stelt vast dat de minister de problemen die eiser heeft ondervonden in Afghanistan, zoals bedreigingen door de Taliban en discriminatie vanwege zijn Hazara-afkomst, niet voldoende heeft erkend. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken en ambtsberichten die aangeven dat er onvoldoende informatie beschikbaar is over de risico's voor Afghanen die uit het Westen terugkeren. De rechtbank oordeelt dat de minister nader onderzoek moet doen naar deze risico's en vernietigt het bestreden besluit. Eiser krijgt een proceskostenvergoeding van € 1.750,- toegewezen.
De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van asielaanvragen, vooral voor minderjarigen, en de noodzaak voor de overheid om actuele en relevante informatie te verstrekken over de situatie in het land van herkomst.