ECLI:NL:RBDHA:2024:14603

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 maart 2024
Publicatiedatum
13 september 2024
Zaaknummer
NL23.29806
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geslaagd beroep op vertrouwensbeginsel ten aanzien van einde beslistermijn eerder dan de wettelijke termijn

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over een beroep tegen het niet tijdig beslissen op een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf. De aanvraag werd op 13 februari 2023 ingediend door de referent, die de aanvraag deed voor zijn echtgenote en dochters. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, als verweerder, bevestigde de ontvangst van de aanvraag op 15 februari 2023 en verlengde de beslistermijn naar zes maanden. Op 10 augustus 2023 werd een ingebrekestelling verzonden omdat er geen tijdige beslissing was genomen. De eisers hebben op 19 september 2023 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De gemachtigde, mr. K.P.E. van Tulden, diende op 2 oktober 2023 de beroepsgronden in. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend en na aandringen van de rechtbank op 8 februari 2024 nadere inlichtingen verstrekt. De rechtbank heeft vervolgens besloten om uitspraak te doen zonder verdere zitting, op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank oordeelde dat de ingebrekestelling prematuur was, omdat deze was ingediend voordat de wettelijke beslistermijn was verstreken. Hierdoor was het beroep tegen het niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk. De rechtbank verklaarde het beroep niet-ontvankelijk en bevestigde dat de eisers een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel konden doen, maar dat de ingebrekestelling niet rechtsgeldig was ingediend.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
Zaaknummer: NL23.29806

Uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] (V-nummer: [V-nummer]), eiseres,

[eiseres 2](V-nummer: [V-nummer]), eiseres,
[eiseres 3](V-nummer: [V-nummer]), eiseres, en
[referent](V-nummer: [V-nummer]), referent,
hierna gezamenlijk aan te duiden als eisers,
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Op 13 februari 2023 heeft referent (langs elektronische weg) een aanvraag ingediend tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf ten behoeve van de overige eisers (zijn echtgenote en dochters).
Bij brief van 15 februari 2023 heeft verweerder de ontvangst van de aanvraag bevestigd en de beslistermijn verlengd naar zes maanden.
Op 10 augustus 2023 is een ingebrekestelling naar verweerder gestuurd wegens het niet tijdig beslissen op deze aanvraag.
Eisers hebben vervolgens op 19 september 2023 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. Als gemachtigde heeft zich gesteld mr. K.P.E. van Tulden, advocaat te Roermond, die op 2 oktober 2023 de beroepsgronden heeft ingediend.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. Naar aanleiding hiervan hebben eisers op 10 oktober 2023 een nader stuk ingezonden.
Verweerder heeft – na enig aandringen door de rechtbank – op 8 februari 2024 schriftelijk nadere inlichtingen gegeven. Een voor 12 februari 2024 geplande inlichtingencomparitie heeft gelet hierop geen doorgang (meer) gevonden.

Overwegingen

1. In artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) is bepaald dat de bestuursrechter, totdat partijen zijn uitgenodigd om op een zitting te verschijnen, het onderzoek kan sluiten, indien voortzetting van het onderzoek niet nodig is omdat hij kennelijk onbevoegd is of het beroep kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond is.
2. Na kennis genomen te hebben van de stukken ziet de rechtbank, gelet ook op de inhoud van verweerders brief van 8 februari 2024, in deze procedure aanleiding om met toepassing van deze bepaling uitspraak te doen. Zij overweegt hiertoe als volgt.
3. In artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb is bepaald dat voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit wordt gelijkgesteld.
In artikel 6:12, tweede lid, van de Awb, voor zover hier van belang, is bepaald dat het beroepschrift gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan worden ingediend zodra:
a. het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen, en
b. twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
4. Verweerder heeft in zijn verweerschrift gesteld dat het beroep niet-ontvankelijk dient te worden verklaard omdat de ingebrekestelling op 11 augustus 2023 is ontvangen en de beslistermijn eerst op 13 augustus 2023 is geëindigd. De ingebrekestelling is prematuur ingediend en daarom niet geldig.
5. In reactie hierop hebben eisers op 10 oktober 2023 een schermafdruk uit de systemen van verweerder overgelegd waarin is vermeld dat zij uiterlijk op 11 augustus 2023 een beslissing op hun aanvraag zullen ontvangen. Verweerder heeft in zijn reactie van 8 februari 2024 te kennen gegeven dat hij hiermee bij eisers het gerechtvaardigd vertrouwen heeft gewekt dat uiterlijk op 11 augustus 2023 op de aanvraag zou worden beslist, ondanks dat de wettelijke (verlengde) beslistermijn toen nog niet was verstreken.
6. De rechtbank ziet geen aanleiding verweerder niet te volgen in zijn standpunt dat eisers een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel kunnen doen met betrekking tot de uiterste datum waarop door hem op de aanvraag zou worden beslist. Met de vermelding in het (voor derden toegankelijke) systeem dat uiterlijk op 11 augustus 2023 zal worden beslist, is sprake van een aan verweerder toe te rekenen toezegging. Voorts ligt in het standpunt van verweerder in zijn reactie van 8 februari 2024 besloten dat er aan zijn kant ook geen zwaardere wegende belangen zijn die aan het honoreren van de bij eisers gerechtvaardigde verwachtingen in de weg staan. Daarmee is voldaan aan de door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in haar uitspraak van 29 mei 2019 [1] geformuleerde eisen voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel.
7. Het vorenstaande laat naar het oordeel van de rechtbank echter onverlet dat, anders dan verweerder in zijn reactie heeft gesteld, ten tijde van de ontvangst van de ingebrekestelling op de laatste dag van door verweerder gehanteerde buitenwettelijke (kortere) beslistermijn, deze ingebrekestelling niet geldig was. Een ingebrekestelling kan pas worden ingediend op de eerste dag na afloop van de termijn voor het nemen van een besluit [2] . Dit is naar het oordeel van de rechtbank niet anders wanneer verweerder die termijn (onverplicht) verkort. Omdat de beslistermijn die verweerder zichzelf heeft opgelegd op 11 augustus 2023 nog niet was verstreken, is de op die datum ontvangen ingebrekestelling prematuur ingediend en daarom niet rechtsgeldig. Daarmee is bij het instellen van het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet voldaan aan de voorwaarden genoemd in artikel 6:12, tweede lid, van de Awb. Het beroep tegen het niet tijdig beslissen op de aanvraag is dan ook niet-ontvankelijk.

Beslissing

De rechtbank:
verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. R.M.M. Kleijkers, rechter, in aanwezigheid van B.A.E.I. van Hooff, griffier.
De uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op: 11 maart 2024
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan door een belanghebbende en het bestuursorgaan binnen zes weken na de dag van bekendmaking verzet worden ingesteld bij deze rechtbank. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.

Voetnoten

2.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 26 juni 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2001.