ECLI:NL:RBDHA:2024:14632

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 september 2024
Publicatiedatum
13 september 2024
Zaaknummer
NL24.33018
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening en ongegrondverklaring beroep tegen plaatsing in Handhavings- en Toezichtlocatie

Op 13 september 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak van eiser, een Syrische asielzoeker, die in beroep was gegaan tegen een plaatsingsbesluit van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa) en een vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd door de minister van Asiel en Migratie. Eiser was op 18 augustus 2024 geplaatst in een Handhavings- en Toezichtlocatie (HTL) te Hoogeveen, na incidenten van agressie en geweld. Eiser had een woning toegewezen gekregen en verzocht om een voorlopige voorziening om de HTL-maatregel op te heffen, omdat hij op 9 september 2024 de woning kon betrekken. De rechtbank oordeelde dat er geen spoedeisend belang was, aangezien eiser de HTL vrijwillig kon verlaten en de vrijheidsbeperkende maatregel niet ten onrechte was opgelegd. De rechtbank wees het verzoek om een voorlopige voorziening af en verklaarde de beroepen ongegrond. De rechtbank concludeerde dat de plaatsing in de HTL rechtmatig was en dat de minister op goede gronden had gehandeld. Eiser had geen zwaarwegende argumenten aangedragen die de beslissing van de rechtbank konden weerleggen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 24/13510, NL24.33018 en NL24.33027
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[naam], eiser en verzoeker, hierna: eiser,

geboren op [geboortedatum]
van Syrische nationaliteit,
V-nummer: [v-nummer:],
(gemachtigde: mr. S. Ben Ahmed),
en

het bestuur van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa), het COa,

alsmede

de minister van Asiel en Migratie, de minister

(gemachtigde: mr. G.M. Bouius).

Procesverloop

1. Bij besluit van 18 augustus 2024 (hierna: het plaatsingsbesluit) heeft het COa besloten om eiser op grond van artikel 10, eerste lid aanhef en onder h en i, en artikel 11, eerste lid, van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (Rva 2005) te plaatsen in een Handhavings- en Toezichtlocatie (HTL) te Hoogeveen.
1.1.
Bij besluit van 18 augustus 2024 (hierna: de vrijheidsbeperkende maatregel) heeft de minister aan eiser de maatregel van beperking van de vrijheid opgelegd, zoals bedoeld in artikel 56, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
1.2.
Eiser heeft tegen het plaatsingsbesluit en de vrijheidsbeperkende maatregel beroep ingesteld. [1]
1.3.
Het COa heeft een verweerschrift ingediend. Vervolgens heeft eiser op 6 september 2024 aanvullende gronden ingediend.
1.4.
Eiser heeft op 22 augustus 2024 de rechtbank verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. [2] Op 3 september 2024 heeft eiser zijn verzoek aangevuld/gewijzigd.
1.5.
De rechtbank heeft de beroepen en de voorlopige voorziening op 6 september 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen (bijgestaan door een tolk), samen met zijn gemachtigde. Het COa en de minister hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.\

Overwegingen

Het verzoek om een voorlopige voorziening
2. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) alleen een voorlopige voorziening als onverwijlde spoed dat vereist. De voorzieningenrechter oordeelt dat geen sprake is van een spoedeisend belang en wijst het verzoek daarom af. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt.
3. Eiser stelt in eerste instantie dat hij een spoedeisend belang heeft, omdat aan hem een woning is toegewezen en hij op uiterlijk 26 augustus 2024 moet laten weten of hij de woning heeft bekeken. Vervolgens heeft eiser, nadat hij de woning op 22 augustus 2024 heeft bekeken en heeft geaccepteerd, zijn verzoek gewijzigd. Het spoedeisend belang is erin gelegen dat hij op 9 september 2024 de woning kan betrekken en dat het onduidelijk is of de maatregel wordt opgeven. Op de zitting heeft de gemachtigde van het COa aangegeven dat het eiser vrijstaat om uit de HTL te gaan. Als eiser op 9 september 2024 uit de opvang gaat, omdat hij in zijn eigen woning trekt zal de HTL-maatregel worden opgeheven. De gemachtigde van eiser heeft hierop aangegeven de voorlopige voorziening te handhaven, omdat eiser in het weekend spullen wil kopen voor zijn nieuwe woning en dat niet kan terwijl hij in de HTL zit. Eiser verzoekt daarom om de maatregel per 6 september 2024 op te heffen.
4. De rechtbank stelt vast dat de woning al door eiser is bezichtigd en geaccepteerd, en dat hij deze per 9 september 2024 kan betrekken. Eiser kan op die dag de HTL, onder vermelding van zijn nieuwe verblijfsplaats, vrijwillig verlaten en intrek nemen in zijn nieuwe woning. De minister heeft tijdens de zitting bevestigd dat in dat geval ook de vrijheidsbeperkende maatregel opgeheven wordt. De rechtbank overweegt dat de enkele wens om voorbereidingen te treffen voor een woningbetrekking op zichzelf niet voldoende is om een spoedeisend belang aan te nemen. Zoals het COa op de zitting niet ten onrechte betoogt kan eiser deze spullen ook na het weekend op maandag 9 september 2024 kopen. De rechtbank overweegt dat er door eiser geen zwaarwegend belang is aangevoerd om daar anders over te oordelen. Daarbij komt dat inmiddels de datum van 9 september 2024 al is verstreken en het eiser (nog steeds) vrij staat om de HTL vrijwillig te verlaten. Tot slot betrekt de rechtbank ook dat hierna wordt geoordeeld dat de vrijheidsbeperkende maatregel niet ten onrechte aan eiser is opgelegd. Ook dat is dus geen reden om de voorlopige voorziening toe te kennen.
5. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.

Het plaatsingsbesluit en de vrijheidsbeperkende maatregel

6. Het COa heeft bij het plaatsingsbesluit besloten om eiser met ingang van 18 augustus 2024 in de HTL te Hoogeveen te plaatsen. Door het COa is geconstateerd dat eiser zich op 14 augustus 2024 op de COa locatie in Dronten schuldig heeft gemaakt aan gedragingen die zijn te kwalificeren als gedragingen met een zeer grote impact.
6.1.
Eiser verblijft sinds 5 juni 2024 in de opvang van het COa en vanaf 10 juli 2024 op de COa locatie in Dronten en is sindsdien meerdere malen negatief in beeld geweest. Er zijn al 14 incidenten geregistreerd waaronder: eenmaal agressie en geweld tegen personen non-verbaal, viermaal agressie en geweld tegen personen fysiek, viermaal agressie en geweld tegen personen verbaal, vijfmaal het overtreden van huisregels en eenmaal verzuimd te voldoen aan de meldplicht. Het COa heeft in het licht van deze gebeurtenissen, onder andere, tweemaal een correctiegesprek gevoerd met eiser, een begeleidingsgesprek gevoerd met eiser, en meerdere Reglement Onthouding Verstrekkingen (ROV) maatregelen opgelegd.
6.2.
Op 14 augustus 2024 heeft er in de gemeenschappelijke ruimte (P3) een incident plaatsgevonden waarbij eiser met een mes stekende bewegingen richting de maag van een medebewoner maakte. Omdat de medebewoner zich uit zelfbescherming klein maakte, raakte eiser het hoofd van de medebewoner. Eiser heeft vervolgens samen met enkele anderen op de medebewoner ingeslagen, zowel op zijn hoofd als borstkas. Het slachtoffer heeft hierdoor zwaar letsel opgelopen, waaronder een snee op het hoofd door het mes, kneuzingen op de borstkas en rug, schaafwonden en een wond aan het oor. Door het incident is het veiligheidsgevoel op de locatie ernstig aangetast. Eisers gedraging is volgens het COa wat betreft aard en omvang zodanig ernstig dat dit de plaatsing in de HTL rechtvaardigt.
6.3.
De minister heeft eiser door middel van de vrijheidsbeperkende maatregel verplicht om zich met ingang van 18 augustus 2024 op te houden in een deel van de gemeente Hoogeveen, te weten binnen de op de bij het besluit gevoegde plattegrond aangegeven gebieden. Volgens de minister vordert het belang van de openbare orde het opleggen van de maatregel op grond van artikel 56 van de Vw. Ter zake wordt verwezen naar het plaatsingsbesluit van het COa van 18 augustus 2024 en de incidenten die daarin zijn opgenomen. De minister is niet gebleken van omstandigheden die in de weg staan aan het opleggen van de vrijheidsbeperkende maatregel.
Oordeel rechtbank ten aanzien van het plaatsingsbesluit
Het incident zoals vastgelegd in het COa-dossier
7. Eiser stelt dat de plaatsing in de HTL onrechtmatig is en disproportioneel, en dat de bestreden besluiten onzorgvuldig tot stand zijn gekomen. Hij kan zich niet vinden in de door het COa opgestelde beschrijving van de gebeurtenissen op 14 augustus 2024. Hiertoe voert eiser aan dat hij ten onrechte als agressor wordt beschouwd. Eiser stelt geen fysiek contact te hebben gehad met het slachtoffer, afgezien van een woordenwisseling een week eerder. Verder stelt hij dat hij geen mes bij zich had, wat door drie getuigen kan worden bevestigd. Eiser stelt dat hij weliswaar vervolgd wordt voor openlijk geweld in vereniging, maar dat hem niet ten laste wordt gelegd dat er sprake is van het gebruiken van een mes. Daar is namelijk onvoldoende bewijs voor. Daarnaast betwist eiser de eerdere incidenten die hij in dezelfde week zou hebben gepleegd, waaronder het dreigen met een mes en het seksueel intimideren van een COa-medewerker.
7.1.
De rechtbank is van oordeel dat het COa op goede gronden en voldoende gemotiveerd heeft besloten tot plaatsing van eiser in de HTL. De rechtbank ziet in de door eiser aangevoerde gronden geen aanleiding om te twijfelen aan de feitelijke verslaglegging van het incident. Zoals ook uiteengezet in rechtsoverweging 6.2 volgt uit de verslaglegging van het COa dat eiser op 14 augustus 2024 met een mes stekende bewegingen heeft gemaakt richting het slachtoffer, waardoor hij uiteindelijk het hoofd van de medebewoner heeft geraakt. Eiser heeft vervolgens samen met anderen op de medebewoner ingeslagen, zowel op zijn hoofd als borstkas, met zwaar letsel als gevolg. De enkele ontkenning van eiser dat hij geen fysiek contact heeft gehad met het slachtoffer en geen mes heeft gebruikt, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om te twijfelen aan de verslaglegging door het COa. Dit te meer, nu eiser naar aanleiding van het incident strafrechtelijk wordt vervolgd en de verklaring van eiser tegenstrijdig is ten opzichte van de verklaringen van de vijf getuigen.
7.2.
De rechtbank overweegt daarbij dat de HTL-maatregel geen bestraffende maatregel is, hoewel dit wel zo door eiser kan worden ervaren. Een HTL-plaatsing betreft een bestuursrechtelijke ordemaatregel, mede ter waarborging van de leefbaarheid en veiligheid(beleving) op de opvanglocatie. De minister heeft hierin, los van het strafrechtelijke traject, een zelfstandige taak en wettelijke bevoegdheden en plaatsing in de HTL kan niet als een ‘criminal charge’ worden aangemerkt. De rechtbank wijst in dit kader op de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 10 juli 2020. [3] De rechtbank ziet geen aanleiding om in deze zaak anders te oordelen. Wellicht ten overvloede wijst de rechtbank ook op de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 3 februari 2023, waarin is geoordeeld dat plaatsing in de HTL geen vrijheidsontneming is. [4]
7.3.
Het beroep tegen het plaatsingsbesluit is ongegrond.
Oordeel rechtbank ten aanzien van de vrijheidsbeperkende maatregel
8. De rechtbank oordeelt dat – nu de vrijheidsbeperkende maatregel voor wat betreft de motivering verwijst naar het plaatsingsbesluit, dit besluit rechtmatig wordt geacht en nu eiser ook anderzijds geen gronden naar voren heeft gebracht die leiden tot het oordeel dat de vrijheidsbeperkende maatregel onrechtmatig is opgelegd – het beroep tegen laatstgenoemde maatregel niet slaagt.
9. Het beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond en wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.A.G. van Dijk, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. S. Strating, griffier, op 13 september 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
de griffier de rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak, voor zover het betreft het beroep tegen het plaatsingsbesluit, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking. Tegen deze uitspraak, voor zover het betreft het beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel of de voorlopige voorziening, staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Het beroep tegen het plaatsingsbesluit staat geregistreerd onder het zaaknummer AWB 24/13510. Het beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel staat geregistreerd onder het zaaknummer NL24.33018.
2.Dit verzoek staat geregistreerd onder zaaknummer NL24.33027.
3.Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, 10 juli 2020, ECLI:NL:RBDHA:2020:6252, r.o. 9.2.
4.Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, 3 februari 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:1079, bevestigd door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 11 september 2024, ECLI:NL:RVS:2024:3564.