ECLI:NL:RBDHA:2024:1466

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 februari 2024
Publicatiedatum
9 februari 2024
Zaaknummer
NL23.40068 en NL23.40069
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een asielaanvraag en verzoek om voorlopige voorziening in het kader van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 7 februari 2024, met zaaknummers NL23.40068 en NL23.40069, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser, die stelt de Libanese nationaliteit te hebben, heeft een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag echter niet in behandeling genomen, omdat Frankrijk verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de aanvraag volgens de Dublinverordening.

De rechtbank heeft in deze zaak geen zitting gehouden, omdat het beroep kennelijk ongegrond is. Eiser heeft aangevoerd dat verweerder in het bestreden besluit niet heeft gekeken naar het AIDA-rapport van 2021, waaruit blijkt dat er in Frankrijk geen adequate opvang is voor Dublin terugkeerders. Eiser heeft trauma's opgelopen en zijn vrouw heeft medische problemen, wat volgens hem bijzondere individuele omstandigheden zijn die maken dat zijn aanvraag door Nederland behandeld moet worden.

De rechtbank oordeelt echter dat eiser niet heeft aangetoond dat de situatie in Frankrijk zodanig is dat hij niet kan worden overgedragen. Het interstatelijk vertrouwensbeginsel houdt in dat de Nederlandse autoriteiten erop mogen vertrouwen dat Frankrijk zich aan zijn verplichtingen houdt. De rechtbank concludeert dat de beroepsgronden van eiser niet slagen en verklaart het beroep ongegrond. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt niet-ontvankelijk verklaard, en eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL23.40068 en NL23.40069
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [v-nummer] , eiser/verzoeker (hierna: eiser)

(gemachtigde: mr. M.E. Muller),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De voorzieningenrechter beoordeelt in deze uitspraak het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser. Verweerder heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 21 december 2023 niet in behandeling genomen omdat Frankrijk verantwoordelijk is voor de aanvraag.

Beoordeling door de rechtbank

Geen zitting
2. De rechtbank houdt in deze zaak geen zitting. Het beroep is namelijk kennelijk
ongegrond. [1] Hieronder legt de rechtbank dit uit.
Waar gaat deze zaak over?
3. Eiser stelt de Libanese nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedatum] 1989. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen, omdat Frankrijk verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling daarvan.
Wat vindt eiser in beroep?
4. Eiser stelt dat verweerder in het bestreden besluit voorbij is gegaan aan het AIDA rapport van 2021 waaruit volgt dat sprake is van concrete aanwijzingen van verdragsschendingen. Uit het AIDA rapport van 2021 volgt dat praktisch alle Dublin terugkeerders in Frankrijk geen opvang krijgen. Eiser heeft trauma opgelopen en geweld meegemaakt. Daarom spelen er in zijn geval duidelijk bijzondere individuele omstandigheden op grond waarvan verweerder de asielaanvraag aan zich moet trekken. [2] Verder is het bestreden besluit is in strijd met het motiveringsbeginsel en het zorgvuldigheidsbeginsel tot stand gekomen. Verweerder heeft namelijk geen rekening gehouden met de medische problemen van zijn vrouw. Ter onderbouwing verwijst eiser naar de uitspraak van deze rechtbank van 13 december 2023 [3] .
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. In Dublinzaken geldt het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit houdt in dat verweerder er als uitgangspunt op mag vertrouwen dat andere lidstaten zich houden aan hun verplichtingen uit het Unierecht en mensenrechtenverdragen. Het ligt op de weg van eiser om aannemelijk te maken dat dit in zijn geval niet mogelijk is.
5.1
Naar het oordeel van de rechtbank is eiser hierin niet geslaagd. Verweerder heeft zicht terecht op het standpunt mogen stellen dat uit vaste rechtspraak voor Frankrijk van het interstatelijke vertrouwensbeginsel uit mag gaan. [4] De rechtbank ziet in hetgeen eiser heeft aangevoerd geen aanleiding om anders te oordelen. Het AIDA-rapport uit 2021 schetst geen wezenlijk ander beeld over de situatie in de Franse opvang. Uit het rapport van 2021 blijkt dat er niet voor alle vluchtelingen direct een plaats in de opvang beschikbaar is en dat Dublinclaimanten in Frankrijk problemen kunnen ondervinden bij het vinden van ondersteuning in hun asielprocedure. Dit is echter onvoldoende om de bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid te halen. Frankrijk heeft met het claimakkoord gegarandeerd om het verzoek van eiser in behandeling te nemen met inachtneming van de verschillende Europese richtlijnen. Bij voorkomende problemen, in de opvang of anderszins, heeft eiser de mogelijkheid om te klagen bij de autoriteiten van Frankrijk. Niet is gebleken dat deze mogelijkheid er voor eiser niet is.
6. Verweerder heeft tot slot voldoende gemotiveerd waarom er geen aanleiding bestaat om de aanvraag van eiser onverplicht in behandeling te nemen op grond van artikel 17 van de Dublinverordening. Niet is gebleken van bijzondere individuele omstandigheden die zodanig zijn dat overdracht aan Frankrijk van onevenredige hardheid zou getuigen. Bovendien zijn de gestelde bijzondere omstandigheden niet met stukken onderbouwd. Verder is verweerder op bladzijden 3 en 4 van het bestreden besluit ingegaan op wat eiser naar voren heeft gebracht en heeft dit standpunt voldoende gemotiveerd. Er is geen aanleiding voor de conclusie dat eiser niet overgedragen kon worden aan Frankrijk.

Conclusie en gevolgen

7. De beroepsgronden slagen niet. De rechtbank twijfelt hier niet over. Daarom is het beroep kennelijk ongegrond.
8. Nu er uitspraak is gedaan in het beroep en er niet langer sprake is van connexiteit [5] , wordt het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk verklaard.
9. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter verklaart het verzoek tot het treffen van een voorlopige
voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Meijers, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van J. Dommerholt, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:

Rechtsmiddel

Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak op het beroep, kunt u een brief sturen naar de
rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U
moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is
verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw
verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden. Tegen de uitspraak
op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 8:54, eerste lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrechter (Awb).
2.Artikel 17, eerste lid, Dublinverordening.
3.Uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, met zaaknummer NL22.24261.
4.Zie ABRvS 1 augustus 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2928, ABRvS 5 april 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1318, ABRvS 9 maart 2022, ECLI:NL:RVS:2022:715 en ABRvS 21 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:816.
5.Op grond van artikel 8:81 en 8:83, derde lid, van de Awb.