ECLI:NL:RBDHA:2024:1466
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van een asielaanvraag en verzoek om voorlopige voorziening in het kader van de Dublinverordening
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 7 februari 2024, met zaaknummers NL23.40068 en NL23.40069, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser, die stelt de Libanese nationaliteit te hebben, heeft een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag echter niet in behandeling genomen, omdat Frankrijk verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de aanvraag volgens de Dublinverordening.
De rechtbank heeft in deze zaak geen zitting gehouden, omdat het beroep kennelijk ongegrond is. Eiser heeft aangevoerd dat verweerder in het bestreden besluit niet heeft gekeken naar het AIDA-rapport van 2021, waaruit blijkt dat er in Frankrijk geen adequate opvang is voor Dublin terugkeerders. Eiser heeft trauma's opgelopen en zijn vrouw heeft medische problemen, wat volgens hem bijzondere individuele omstandigheden zijn die maken dat zijn aanvraag door Nederland behandeld moet worden.
De rechtbank oordeelt echter dat eiser niet heeft aangetoond dat de situatie in Frankrijk zodanig is dat hij niet kan worden overgedragen. Het interstatelijk vertrouwensbeginsel houdt in dat de Nederlandse autoriteiten erop mogen vertrouwen dat Frankrijk zich aan zijn verplichtingen houdt. De rechtbank concludeert dat de beroepsgronden van eiser niet slagen en verklaart het beroep ongegrond. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt niet-ontvankelijk verklaard, en eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.