6.6.Verweerder heeft de bijstand in de te beoordelen periode dus terecht herzien en ingetrokken op grond van artikel 54, derde lid van de Pw. Als gevolg van de schending van de inlichtingenplicht kon verweerder het recht op bijstand in de te beoordelen periode niet vaststellen. Ook in beroep heeft eiser geen stukken over de bedrijfsactiviteiten en de inkomsten ingeleverd aan de hand waarvan het recht op (aanvullende) bijstand eventueel alsnog zou kunnen worden vastgesteld.
De terugvordering, zaaknummer 23/6029
7. Tot slot voert eiser aan dat sprake is van dringende redenen om af te zien van de terugvordering
.Eiser heeft een reeks van negatieve beslissingen van verweerder gekregen. Naast de beëindiging, herziening en terugvordering heeft eiser verschillende afwijzingen gekregen op nieuwe aanvragen om bijstand en individuele inkomenstoeslag. Verder krijgt eiser pas sinds 21 juni 2023 weer bijstand en heeft hij een maatregel gekregen die strekt tot verlaging van de bijstand in de maand april 2024. Ook is de uitkering weer opgeschort en ingetrokken vanaf 14 februari 2024. Door al deze beslissingen heeft eiser een forse huurachterstand gekregen, alsmede een achterstand bij de zorgverzekeraar en schulden bij andere schuldeisers. Het is voor eiser onmogelijk om de gehele terugvordering te voldoen. Daar komt bij dat hij knieklachten heeft, op leeftijd is en ver van de arbeidsmarkt verwijderd is.
8. Als uitgangspunt geldt dat het college (verweerder) de bijstand terugvordert indien deze als gevolg van een schending van de inlichtingenplicht ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend. Dat volgt uit artikel 58, eerste lid, van de Pw. Ingevolge artikel 58, achtste lid van de Pw, kan het college, indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.
9. In een recente uitspraak heeft de Centrale Raad van Beroep (CRvB) overwogen dat het begrip dringende redenen minder terughoudend dient te worden uitgelegd. Tegenover het uitgangspunt dat wat ten onrechte is ontvangen in beginsel moet worden terugbetaald, staat dat de relevante feiten en omstandigheden zodanig moeten worden afwogen dat die afweging een toetsing aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur zal kunnen doorstaan. Van het bestuursorgaan moet worden verlangd dat een dergelijke afweging wordt gemaakt.
10. Verweerder heeft in het bestreden besluit het begrip ‘dringende redenen’ nog met de tot voor kort gebruikelijke terughoudendheid beoordeeld. Daartoe is verweerder nagegaan of er ‘zeer dringende redenen’ zijn om toch bijstand te verlenen. Volgens verweerder doen zeer dringende redenen zich alleen voor als sprake is van een acute noodsituatie en de behoeftige omstandigheden waarin betrokkene verkeert op geen enkele andere manier zijn te verhelpen.
11. Hoewel het begrip dringende redenen inmiddels ruimer dient te worden uitgelegd dan verweerder heeft gedaan, ziet de rechtbank in deze zaak toch geen aanleiding om dringende redenen aan te nemen. Het enkele feit dat eiser op leeftijd is en last heeft van zijn knie, maakt niet dat sprake is van dringende redenen om van terugvordering af te zien. De nieuwe besluiten waarmee eiser is geconfronteerd, staan los van de hier voorliggende herziening en terugvordering. De rechtbank overweegt voorts dat eiser in het geheel geen informatie heeft verschaft over zijn bedrijfsactiviteiten in de vorm van een administratie of boekhouding. Eiser heeft ruim de gelegenheid gehad om met gegevens te komen. Ter zitting is verweerder overigens bereid gebleken alsnog in gesprek te gaan met eiser over de terugvordering, als eiser alsnog een administratie en gegevens van zijn bedrijf overlegt. De rechtbank is van oordeel dat het besluit tot terugvordering de toetsing aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur kan doorstaan.
De bestuurlijke boete, zaaknummer 23/7692
12. Eiser heeft aangevoerd dat verweerder ten onrechte een boete aan hem heeft opgelegd. Verweerder maakt hem ten onrechte het verwijt dat hij de inlichtingenplicht heeft geschonden. Volgens eiser heeft [bedrijfsnaam] geen invloed op zijn recht op bijstand. Verweerder heeft niet aangetoond dat eiser geld heeft verdiend met het bedrijf [bedrijfsnaam] en dat een eventuele schending van de inlichtingenplicht daadwerkelijk tot benadeling van de gemeente heeft geleid.
12. Ter beoordeling ligt voor of verweerder heeft aangetoond dat eiser de inlichtingenplicht heeft geschonden. De rechtbank is van oordeel dat dat zo is. Zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen in overweging 6.3, is het hebben van een bedrijf op naam een omstandigheid die van invloed kan zijn op het recht op bijstand. Daarom had eiser bij verweerder dienen te melden dat het bedrijf [bedrijfsnaam] op zijn naam stond. Door dat na te laten heeft eiser de inlichtingenplicht geschonden. Dat eiser niks met het bedrijf heeft verdiend, heeft hij niet met controleerbare gegevens onderbouwd. Tot slot heeft eiser over de hoogte van de boete geen afzonderlijke grond aangevoerd.
14. De rechtbank is verder van oordeel dat er geen aanleiding bestaat om de boete verder te matigen. Verweerder heeft in het bestreden besluit II rekening gehouden met normale verwijtbaarheid en een looptijd van de boete van maximaal 12 maanden. Daarbij is verweerder uitgegaan van een draagkracht van 5% van de bijstandsnorm. Daarmee heeft verweerder voldoende acht geslagen op de beperkte financiële draagkracht van eiser.