ECLI:NL:RBDHA:2024:14769

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 juli 2024
Publicatiedatum
17 september 2024
Zaaknummer
NL24.25474
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een Poolse vreemdeling na onrechtmatig verblijf in Nederland

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 4 juli 2024, wordt de maatregel van bewaring tegen een Poolse vreemdeling beoordeeld. De vreemdeling, eiser, heeft op 20 juni 2024 een maatregel van bewaring opgelegd gekregen op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank oordeelt dat de verweerder, de minister van Asiel en Migratie, voldoende gronden heeft om deze maatregel te rechtvaardigen. Eiser heeft betoogd dat hij zijn verblijf in Nederland daadwerkelijk en effectief heeft beëindigd, maar de rechtbank concludeert dat hij dit niet voldoende heeft onderbouwd. De rechtbank stelt vast dat eiser onrechtmatig in Nederland verbleef en dat er een risico bestaat dat hij zich aan het toezicht zal onttrekken. De rechtbank wijst het beroep van eiser ongegrond en het verzoek om schadevergoeding af. De rechtbank concludeert dat de maatregel van bewaring rechtmatig is opgelegd en dat verweerder geen lichter middel heeft hoeven toepassen. De uitspraak is openbaar gemaakt en er kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.25474

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. S.H. van Wingerden),
en
de minister van Asiel en Migratie (voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid), verweerder
(gemachtigde: mr. W. Vrooman).

Procesverloop

Bij besluit van 20 juni 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep is ook een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Partijen hebben toestemming gegeven om de zaak schriftelijk af te doen. Op 27 juni 2024 heeft eiser de gronden van beroep ingediend. Op 28 juni 2024 heeft verweerder hierop gereageerd. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten op 4 juli 2024.

Het oordeel van de rechtbank

Waarover gaat deze uitspraak?
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank of het opleggen en voortduren van de
maatregel van bewaring rechtmatig is. De rechtbank is van oordeel dat dat het geval is en
legt hieronder uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
Wat betrekt de rechtbank in haar beoordeling?
2. Eiser stelt van Poolse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [datum] 1991. Eiser is op 20 juni 2024 door de politie staande gehouden in verband met alcoholgebruik en slapen in een portiek. Na controle in de systemen bleek dat eiser onrechtmatig in Nederland verbleef. Daarom is aan hem op dezelfde dag de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw opgelegd. De maatregel is gevorderd door het belang van de openbare orde, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft als zware gronden voor eisers inbewaringstelling vermeld dat eiser:
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
Is overlast een reden om de maatregel aan eiser op te leggen?
3. Eiser heeft betwist dat hij overlast heeft veroorzaakt en stelt dat er daarom geen reden is deze maatregel aan hem op te leggen.
3.1
De rechtbank constateert dat verweerder het veroorzaken van overlast niet aan de maatregel ten grondslag heeft gelegd. Wat eiser hierover aanvoert is dus ook niet van belang.
Heeft eiser daadwerkelijk en effectief zijn verblijf in Nederland beëindigd?
4. Eiser bestrijdt het standpunt van verweerder dat hij zijn verblijf in Nederland na zijn vorige terugkeer naar Polen in 2021 niet daadwerkelijk en effectief heeft beëindigd. Eiser stelt in zijn beroepsgronden dat hij na zijn terugkeer naar Polen pas eind 2023 naar Nederland is teruggekomen. Ook stelt hij een paar maanden in Polen te hebben gewerkt.
4.1
De rechtbank overweegt dat het aan eiser is om te onderbouwen dat hij daadwerkelijk en effectief zijn verblijf in Nederland heeft beëindigd. Wat eiser in beroep aanvoert, strookt niet met zijn verklaringen zoals die blijken uit de processen van verbaal van 20 juni 2024 [1] en 21 juni 2024 [2] en het verslag (vertrek)gesprek van 24 juni 2024. Uit het gehoor blijkt dat eiser niet kan benoemen wanneer hij is teruggekomen naar Nederland. Hij verklaart dan ook dat hij voor het laatst heeft gewerkt in Nederland in 2023. Verder ontkent hij ooit te zijn aangehouden terwijl in het M105-A proces-verbaal staat: eiser “heeft diverse registraties met betrekking tot overlast zwerver, gebruik alcohol en diverse economische delicten.” Blijkens het verslag van het (vertrek-)gesprek van 20 juni 2024 verklaart eiser dat hij de laatste drie of vier jaar dat hij in Nederland is geen overtreding te hebben begaan. Eiser is voorafgaand aan zijn inbewaringstelling staande gehouden wegens alcoholgebruik en slapen in een portiek. Gezien al deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat verweerder eisers stelling in beroep dat hij geruime tijd in Polen heeft verbleven na zijn uitzetting en zijn leven daar zo heeft geleid dat sprake was van een daadwerkelijke en effectieve beëindiging van zijn verblijf in Nederland, niet heeft hoeven aannemen. Gezien al deze omstandigheden had eiser voor deze stelling concrete onderbouwingen moeten geven en dat heeft hij niet gedaan. De conclusie is daarom dat verweerder heeft kunnen aannemen dat eiser zijn verblijf in Nederland niet daadwerkelijk en effectief heeft beëindigd.
4.2
Verder is de rechtbank van oordeel dat de door verweerder tegengeworpen gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd de maatregel kunnen dragen. De rechtbank motiveert dat als volgt.
4.2.1
Wat betreft de zware gronden 3b, 3c en 3i overweegt de rechtbank dat eiser niet heeft gemotiveerd waarom verweerder deze niet van toepassing kon vinden. Deze drie gronden zijn al voldoende om de maatregel te kunnen dragen.
4.2.2
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder ook de lichte gronden aan eiser kunnen tegenwerpen. Eiser ontkent niet dat hij zich niet heeft gemeld bij de korpschef. Zijn verklaring dat hij bezig was een nieuw identiteitsbewijs aan te vragen, heeft hij op geen enkele manier onderbouwd, en doet ook niet af aan het niet melden. Daarom heeft verweerder de lichte grond 4a terecht aan de maatregel ten grondslag gelegd.
4.2.3
Ten aanzien van de lichte grond 4c heeft eiser verklaard dat hij bij zijn moeder woont maar van een inschrijving van zijn moeder of eiser zelf op het door hem opgegeven adres is niet gebleken. Verweerder heeft deze grond terecht van toepassing geacht.
4.2.4
Verder heeft eiser niet betwist dat hij geen inkomen heeft. Wel heeft hij gesteld dat hij geld krijgt van zijn moeder, maar ook dit heeft hij niet onderbouwd. Daarom heeft verweerder terecht aangenomen dat eiser niet beschikt over voldoende middelen van bestaan en lichte grond 4d aan eiser tegengeworpen.
4.2.5
De rechtbank concludeert dat verweerder deze drie zware en drie lichte gronden aan de maatregel ten grondslag heeft kunnen leggen. Dit is ruim voldoende om de maatregel te dragen. De beroepsgronden slagen niet.
Had verweerder moeten volstaan met een lichter middel?
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder, gezien de aan de maatregel ten grondslag gelegde gronden en de hiervoor beschreven omstandigheden van eisers verblijf, geen aanleiding heeft hoeven zien om een lichter middel toe te passen. Anders dan eiser stelt is niet gebleken dat eiser familie heeft die hem kan helpen, dat hij bereid is op eigen gelegenheid naar Polen te vertrekken of dat hij mee zou willen werken aan eventuele voorwaarden. Integendeel, eiser heeft zich niet meewerkend en recalcitrant opgesteld en heeft verklaard niet terug te willen naar Polen. De beroepsgrond slaagt niet.
Heeft verweerder voldoende voortvarend gehandeld?
6. De rechtbank stelt vast dat deze maatregel op 20 juni 2024 aan eiser is opgelegd. Op 24 juni 2024 heeft verweerder een “T&O aanvraag” verzonden aan de Poolse autoriteiten en daarop is op 27 juni 2024 een akkoord ontvangen. Ook is op 24 juni 2024 een vertrekgesprek gehouden met eiser. De rechtbank ziet geen aanleiding om te oordelen dat verweerder onvoldoende voortvarend handelt of dat zicht op uitzetting naar Polen binnen een redelijke termijn ontbreekt. Ook deze beroepsgrond slaagt niet.
Is de maatregel van bewaring om een andere reden onrechtmatig?
7. De rechtbank is ook ambtshalve niet gebleken dat de maatregel van bewaring
onrechtmatig aan eiser is opgelegd.
Wat is de conclusie?
8. Het beroep is ongegrond. Daarom wijst de rechtbank ook het verzoek om schadevergoeding af.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Kraefft, rechter, in aanwezigheid van mr. N.F. van der Gouw, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.M105-A Proces-verbaal van ophouding en onderzoek als bedoeld in artikel 50 dan wel artikel 50a van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) en M110 Proces-verbaal van gehoor (als bedoeld in art. 5.2 Vb 2000).
2.M105 Proces-verbaal staandehouding / overbrenging / overdracht als bedoeld in artikel 50 dan wel artikel 50a van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).