In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over het verzoek van verzoekster om vergoeding van haar proceskosten. Verzoekster, die in beroep is gegaan tegen het niet tijdig beslissen door de minister van Asiel en Migratie op haar aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf, heeft de rechtbank verzocht om de minister te veroordelen in de proceskosten. De minister heeft op 18 juni 2024 alsnog een beslissing genomen op de aanvraag van verzoekster, waarna zij het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit heeft ingetrokken.
De rechtbank heeft geoordeeld dat het niet tijdig beslissen door de minister aanleiding geeft tot vergoeding van de proceskosten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister aan verzoekster tegemoet is gekomen door alsnog een besluit te nemen, maar dat dit niet betekent dat verzoekster geen recht heeft op vergoeding van de gemaakte proceskosten. De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op € 437,50, gebaseerd op het Besluit proceskosten bestuursrecht, en heeft bepaald dat de minister ook het door verzoekster betaalde griffierecht van € 187,- moet vergoeden.
De uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman, rechter, en is openbaar gemaakt op 19 augustus 2024. De rechtbank heeft geen zitting gehouden, omdat dit in deze zaak niet nodig werd geacht. De beslissing van de rechtbank is gebaseerd op de relevante artikelen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb).