ECLI:NL:RBDHA:2024:14861

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 september 2024
Publicatiedatum
19 september 2024
Zaaknummer
NL24.34146
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen voortduren maatregel van bewaring in vreemdelingenrechtelijke zaak

Op 19 september 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende het voortduren van een maatregel van bewaring tegen een Algerijnse vreemdeling. De maatregel van bewaring was op 1 juli 2024 opgelegd door de minister van Asiel en Migratie op basis van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel en verzocht om schadevergoeding. Tijdens de zitting op 13 september 2024 heeft de rechtbank het beroep behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals een tolk. De minister was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

De rechtbank heeft overwogen dat de minister voldoende voortvarend werkt aan de uitzetting van eiser. Er zijn verschillende stappen ondernomen, waaronder het voeren van vertrekgesprekken en het boeken van een vlucht voor eiser op 21 oktober 2024. De rechtbank concludeert dat er zicht op uitzetting naar Algerije is en dat de minister terecht geen lichter middel dan bewaring heeft opgelegd, gezien de omstandigheden en het gebrek aan medewerking van eiser aan zijn uitzetting.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is gedaan door rechter mr. F. Sijens en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.34146

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum],
van Algerijnse nationaliteit,
V-nummer: [nummer],
(gemachtigde: mr. E.J.P. Cats),
en
de minister van Asiel en Migratie (voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid), de minister,
(gemachtigde: mr. P.A.L.A. van Ittersum).

Procesverloop

De minister heeft op 1 juli 2024 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
De minister heeft een voortgangsrapportage overgelegd.
De rechtbank heeft het beroep op 13 september 2024 op zitting behandeld. Eiser is samen met zijn gemachtigde verschenen. Tevens is een tolk verschenen. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. De rechtbank stelt voorop, dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 15 juli 2024 (in de zaak NL24.26983) volgt, dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom is, bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het voortduren van de maatregel van bewaring, slechts de periode van belang sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek op 12 juli 2024.
2. Indien de rechtbank van oordeel is, dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
Standpunten eiser
3. Eiser betoogt, dat hij zich wel aan vreemdelingentoezicht wil houden en dat er geen risico op onttrekking aan dat toezicht is. Eiser stelt, dat er geen zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn is. Eiser stelt voorts, dat er een vlucht voor hem is geboekt op 21 oktober 2024 en dat dit betekent, dat hij nog meer dan een maand in vreemdelingenbewaring moet zitten. Eiser voert aan, dat dit geen redelijke termijn meer is en dat deze vertraging niet voor zijn rekening en risico moet komen. Ook valt de bewaring hem steeds zwaarder. Een lichter middel, zoals een meldplicht, is hier op zijn plaats, aldus eiser. Eiser wil zich daar graag aan houden.
Oordeel rechtbank
4. De rechtbank is van oordeel, dat de minister voldoende voortvarend aan de uitzetting van eiser werkt. Hiertoe overweegt de rechtbank dat de minister, sinds het sluiten van het onderzoek in de vorige procedure, twee keer heeft gerappelleerd, te weten op 30 juli 2024 en 22 augustus 2024, drie vertrekgesprekken met eiser gevoerd of heeft getracht te voeren, te weten op 1 augustus 2024, 23 augustus 2024 en 3 september 2024 en voor eiser op 29 augustus 2024 een vlucht is geboekt. De rechtbank overweegt voorts, dat voor eiser een vlucht gepland staat op 21 oktober 2024.
4.1.
De rechtbank is van oordeel, dat zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar Algerije niet ontbreekt. De rechtbank verwijst hierbij naar de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 6 mei 2024 en 15 juli 2024, waarin de Afdeling heeft geoordeeld, dat zicht op uitzetting in het algemeen en voor ongedocumenteerde vreemdelingen naar Algerije niet meer ontbreekt. [1] De rechtbank overweegt, dat de identiteit en nationaliteit van eiser door de Algerijnse autoriteiten zijn bevestigd en dat voor hem een vlucht is geboekt op 21 oktober 2024. De rechtbank is dan ook van oordeel, dat zicht op uitzetting naar Algerije in het algemeen en specifiek voor eiser niet ontbreekt.
4.2.
De rechtbank is tot slot van oordeel, dat de minister terecht geen aanleiding heeft gezien om aan eiser een lichter middel dan bewaring op te leggen. De rechtbank overweegt, dat eiser niet meewerkt aan zijn uitzetting en dat uit de verklaringen van eiser blijkt, dat hij niet uit eigen beweging gevolg zal geven aan de op hem rustende vertrekplicht. De rechtbank overweegt tot slot, dat eiser verder ook geen redenen naar voren heeft gebracht waarin de minister aanleiding had moeten zien om aan eiser een lichter middel op te leggen.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F. Sijens, rechter, in aanwezigheid van mr. K.E. Mulder, griffier op 19 september 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
de griffier de rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.