In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eiser heeft ingediend, omdat verweerder volgens hem niet op tijd heeft beslist op zijn aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis. De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en heeft gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting.
Eiser heeft verzocht om vrijstelling van de verplichting om griffierecht te betalen. De rechtbank verleent eiser deze vrijstelling, omdat hij voldoende heeft aangetoond dat hij aan de voorwaarden voldoet. Verweerder hanteert vanaf 15 januari 2024 in nareiszaken het first-in first-out (fifo)-principe. De rechtbank wijst het verzoek van verweerder om aanhouding van het beroep af, omdat dit de prikkel wegneemt om voortvarend te beslissen.
Eiser heeft op 16 november 2023 zijn aanvraag ingediend, en verweerder heeft deze op 24 november 2023 ontvangen. Verweerder moet uiterlijk binnen 90 dagen beslissen, maar heeft de beslistermijn met drie maanden verlengd. Eiser heeft verweerder op 30 mei 2024 in gebreke gesteld, wat betekent dat het beroep terecht is ingediend. De rechtbank bepaalt dat verweerder binnen twee weken na de uitspraak een besluit moet nemen, met een dwangsom van € 100,- per dag voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, tot een maximum van € 7.500,-.
De rechtbank stelt de hoogte van de dwangsom vast op € 1.442,-, omdat er al 42 dagen zijn verstreken sinds verweerder in gebreke is. Eiser krijgt ook een vergoeding voor de proceskosten van € 437,50. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het niet tijdig nemen van een besluit en draagt verweerder op om binnen acht weken een besluit op de aanvraag bekend te maken.