ECLI:NL:RBDHA:2024:1508

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 januari 2024
Publicatiedatum
12 februari 2024
Zaaknummer
NL22.6696
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling opvolgende asielaanvraag van een vreemdeling uit Myanmar met betrekking tot de ontvankelijkheid en inhoudelijke beoordeling van de aanvraag

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, wordt het beroep van eiser tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid behandeld. Eiser, een vreemdeling van Myanmar, had een opvolgende asielaanvraag ingediend na eerdere afwijzingen. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris de aanvraag ten onrechte niet inhoudelijk heeft beoordeeld en dat eiser niet opnieuw is gehoord na de beslissing om de aanvraag te beoordelen. De rechtbank stelt vast dat de opvolgende aanvraag voldoet aan de ontvankelijkheidsvereisten, maar dat de staatssecretaris niet de vereiste zorgvuldigheid heeft betracht door eiser niet te horen. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt de staatssecretaris op om binnen 12 weken een nieuw besluit te nemen, waarbij hij eiser opnieuw moet horen en alle ingebrachte stukken in onderlinge samenhang moet beoordelen. De rechtbank veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.750,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.6696

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 januari 2024 in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. M.J.A. Rinkes)
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. J.D. Albarda).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van 8 april 2022 waarbij zijn opvolgende aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is afgewezen. Ook is daarbij bepaald dat aan eiser geen verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd wordt verleend en dat hij geen uitstel van vertrek krijgt op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Verder is aan eiser een vertrektermijn onthouden en is hem een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 28 december 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Totstandkoming van de bestreden besluitvorming

Eerdere asielaanvraag
2. Eiser heeft de nationaliteit van Myanmar en is geboren op [geboortedatum] . Hij heeft eerder, op [datum] , een asielaanvraag ingediend. Aan deze aanvraag heeft eiser het volgende ten grondslag gelegd. Eiser was vanaf [datum] , toen hij deserteerde, in de rang van [functie] werkzaam in het leger van Myanmar. In [datum] werd hij naar het front in [plaats] gestuurd en kreeg hij van een meerdere het bevel [opdracht] . Eiser heeft dit geweigerd. Nadat eiser terugkwam van het front, heeft hij bij deze meerdere [verlof] verlof gevraagd en gekregen. Tijdens dat verlof hoorde eiser op [datum] telefonisch van [naam] dat hij de doodstraf zou krijgen omdat hij het bevel [opdracht] had geweigerd. Hierop heeft eiser een paspoort aangevraagd en vervolgens zijn land van herkomst verlaten. Eiser vreest bij terugkeer naar Myanmar voor het leger en de autoriteiten.
2.1.
Bij besluit van 7 februari 2018 heeft de staatssecretaris de aanvraag van [datum] – voor zover van belang – afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000, gelezen in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vw 2000. In dit besluit heeft de staatssecretaris de verklaringen van eiser over zijn identiteit, nationaliteit en herkomst aannemelijk geacht, maar geen geloof gehecht aan eisers verklaringen dat hij de opdracht kreeg [opdracht] en hij is gedeserteerd uit het leger van Myanmar. Hoewel de staatssecretaris in dat verband geloofwaardig heeft geacht dat eiser in [datum] bij het leger is gaan werken, heeft de staatssecretaris het niet geloofwaardig geacht dat eiser in [datum] nog steeds bij het leger werkzaam was, zodat ook aan de gestelde problemen in die periode geen geloof wordt gehecht. Daaraan heeft de staatssecretaris ten grondslag gelegd dat eiser geen op die periode betrekking hebbende stukken heeft overgelegd en hij op meerdere punten bevreemdingwekkende, vage, summiere en wisselende verklaringen heeft afgelegd.
2.2.
Deze rechtbank, zittingsplaats Groningen, heeft bij uitspraak van 9 maart 2018 het beroep van eiser tegen het besluit van 7 februari 2018 ongegrond verklaard en geoordeeld dat de staatssecretaris eisers verklaringen over zijn gestelde werkzaamheden bij het leger tot [datum] en de daaruit voortvloeiende problemen niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht. [1] Bij uitspraak van 24 april 2018 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) de uitspraak van 9 maart 2018 bevestigd. [2]
Huidige asielaanvraag
3. Op 25 mei 2018 heeft eiser een opvolgende asielaanvraag ingediend. Daarbij heeft eiser toegelicht dat hij originele stukken heeft ontvangen uit Myanmar die hij niet eerder kon overleggen en die zijn asielrelaas ondersteunen. Het gaat om de volgende stukken:
  • origineel arrestatiebevel van [datum] , met vertaling;
  • originele verlofbrief van [datum] , met vertaling; en
  • een afschrift van artikel 37 van het militair wetboek over desertie, met vertaling.
3.1.
Eiser is in het kader van zijn opvolgende asielaanvraag op 28 augustus 2018 gehoord en Bureau Documenten heeft het arrestatiebevel en de verlofbrief onderzocht. [3]
3.2.
Bij besluit van 21 januari 2020 heeft de staatssecretaris de opvolgende asielaanvraag van eiser niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw 2000. Daartoe heeft de staatssecretaris overwogen dat de stukken en verklaringen die eiser aan zijn opvolgende asielaanvraag ten grondslag heeft gelegd, niet kunnen worden aangemerkt als nieuw gebleken feiten of omstandigheden die aanleiding geven voor een ander standpunt dan ingenomen in het besluit van 7 februari 2018. Bij dit besluit is aan eiser ook een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd.
3.3.
Het beroep dat eiser tegen het besluit van 21 januari 2020 heeft ingesteld, is door deze rechtbank en zittingsplaats enige tijd aangehouden in afwachting van het arrest van het Hof van Justitie in de zaak LH tegen Nederland (arrest LH). [4] In reactie op dat arrest, en in aanvulling op het besluit van 21 januari 2020, heeft de staatssecretaris het standpunt ingenomen dat de stukken die eiser ter onderbouwing van zijn opvolgende asielaanvraag heeft overgelegd, nieuwe elementen of bevindingen zijn, maar deze niet de kans dat eiser in aanmerking komt voor internationale bescherming aanzienlijk vergroten. Volgens de staatssecretaris was er daarom geen reden om de opvolgende asielaanvraag van eiser inhoudelijk te beoordelen en is de aanvraag terecht niet-ontvankelijk is verklaard.
3.4.
Bij uitspraak van 31 december 2021 heeft deze zittingsplaats van de rechtbank het beroep tegen het besluit van 21 januari 2020 gegrond verklaard en dit besluit vernietigd. [5] Naar het oordeel van de rechtbank had de staatssecretaris ten onrechte geen concreet standpunt ingenomen over de vraag of van de echtheid van de ingebrachte stukken kan worden uitgegaan. Daarbij heeft de rechtbank van belang geacht dat eiser (ook) heeft verklaard te zijn gedeserteerd uit het leger en in dat verband gevaar loopt, dat uit het arrestatiebevel blijkt dat eiser wordt gezocht voor desertie en dat uit het overgelegde artikel 37 van het militair wetboek volgt dat men daarvoor maximaal de doodstraf kan krijgen. De staatssecretaris had bovendien zelf aangegeven dat uit het arrestatiebevel blijkt dat eiser in de rang van [functie] is gedeserteerd, dat hij gearresteerd moet worden en moet worden uitgeleverd aan de dichtstbijzijnde legerpost. Omdat de staatssecretaris zich niet (gemotiveerd) op het standpunt had gesteld dat hij niet uitgaat van de feiten zoals die in het arrestatiebevel staan vermeld, was het volgens de rechtbank onvoldoende duidelijk waarom dit stuk niet de kans op internationale bescherming aanzienlijk vergroot. Ook was de staatssecretaris ten onrechte niet ingegaan op de vraag hoe dat wat eerder aan eiser was tegengeworpen en de wijze van verkrijging van het stuk, afdeed aan de geloofwaardigheid van de in het arrestatiebevel gestelde feiten. Een integrale beoordeling van de zaak ontbrak, aldus de rechtbank. Tegen deze uitspraak is geen hoger beroep ingesteld.
3.5.
Nadat hij op 11 februari 2022 een nieuw voornemen heeft uitgebracht, heeft de staatssecretaris op 8 april 2022 opnieuw op de opvolgende asielaanvraag van 25 mei 2018 beslist. Tegen dit besluit heeft eiser beroep ingesteld en over dit beroep gaat deze uitspraak.

Beoordeling door de rechtbank

4. Naar het oordeel van de rechtbank is het beroep gegrond en moet het bestreden besluit worden vernietigd
.Hierna legt de rechtbank, aan de hand van de beroepsgronden van eiser, uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
De bestreden besluitvorming
5. Bij het bestreden besluit heeft de staatssecretaris de opvolgende asielaanvraag van eiser wederom afgewezen. Anders dan in het besluit van 21 januari 2020, is de aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond omdat eiser een opvolgende aanvraag heeft ingediend die niet niet-ontvankelijk is verklaard. [6] De staatssecretaris heeft zich op het standpunt gesteld dat de stukken die eiser bij zijn opvolgende asielaanvraag heeft overgelegd, nieuwe elementen of bevindingen zijn zoals bedoeld in het arrest LH. Daarom is hij overgegaan tot een integrale beoordeling van de aanvraag, met inbegrip van de nieuw ingebrachte stukken. Volgens de staatssecretaris heeft hij daarbij voldaan aan de eisen die aan hem worden gesteld voor wat betreft de samenwerkings- en onderzoeksplicht en heeft hij uitvoering gegeven aan de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 31 december 2021.
5.1.
Volgens de staatssecretaris bevat het asielrelaas van eiser de relevante elementen
1. identiteit, nationaliteit en herkomst; 2. werkzaamheden als [functie] aan het front en weigeren bevel; en 3. desertie. De staatssecretaris heeft de verklaringen van eiser over zijn identiteit, nationaliteit en herkomst geloofwaardig geacht. Aan de verklaringen van eiser over zijn werkzaamheden als [functie] aan het front en het weigeren van het bevel alsook over zijn desertie heeft de staatssecretaris geen geloof gehecht. In dit verband zijn de verklaringen van eiser over de relevante elementen van zijn asielrelaas bezien in onderlinge samenhang met de stukken die hij ter onderbouwing daarvan heeft overgelegd, aldus de staatssecretaris.
5.1.1.
Over de verklaringen van eiser over zijn werkzaamheden als [functie] aan het front en het weigeren van een bevel, heeft de staatssecretaris samengevat weergegeven het volgende overwogen. De staatssecretaris heeft geloofwaardig geacht dat eiser vanaf [datum] voor een bepaalde periode werkzaam was in het leger, maar volgt niet de door eiser gestelde duur van die werkzaamheden en gelet daarop evenmin dat eiser op het moment van zijn gestelde desertie en vertrek uit Myanmar in [datum] nog als [functie] in het leger werkzaam was. Daarbij heeft de staatssecretaris betrokken dat niet valt in te zien dat eiser geen stukken heeft meegenomen waarmee hij kan aantonen dat hij op het moment van de gestelde desertie in dienst was. In dat verband heeft de staatssecretaris relevant geacht dat eiser zulke stukken, die zien op de kern van zijn asielrelaas, stelt te hebben, namelijk een werkgeverspasje en een werkgeversverklaring van het leger, maar deze, in tegenstelling tot andere stukken, niet heeft meegenomen bij zijn gestelde vlucht en ook nadien niet heeft overgelegd terwijl hij sinds zijn aankomst in Nederland wel andere stukken uit Myanmar heeft ontvangen. Over de stukken die eiser wel heeft overgelegd, heeft de staatssecretaris zich op het standpunt gesteld dat deze niets zeggen over de totale duur van de militaire dienst van eiser. Verder heeft de staatssecretaris de verklaringen van eiser over door hem verkregen paspoorten en de legale uitreizen naar [landen] bevreemdend geacht omdat eiser ook heeft verklaard dat hij als [functie] in het leger geen paspoort kon aanvragen en niet naar het buitenland mocht reizen. De verklaringen die eiser daarvoor heeft gegeven, heeft de staatssecretaris niet gevolgd. Tot slot heeft de staatssecretaris bij zijn standpunt dat eiser niet kan worden gevolgd in de duur van zijn gestelde werkzaamheden als [functie] betrokken dat de verklaringen van eiser bij de Nederlandse vertegenwoordiging in [land] in het kader van een visumaanvraag en de verklaringen in het kader van zijn asielaanvraag er niet op duiden dat hij tot aan zijn gestelde desertie en vertrek uit Myanmar nog in het leger werkzaam was. Daarbij heeft de staatssecretaris ook relevant geacht dat eiser de visumaanvraag en het paspoort dat hij daarbij heeft gebruikt, willen en wetens heeft verzwegen. In het verlengde van het voorgaande, heeft de staatssecretaris geen geloof gehecht aan de verklaringen van eiser over de problemen met zijn meerdere in het leger en overwogen dat ook op zichzelf de verklaringen van eiser over het weigeren van het bevel aan het front niet overtuigen omdat hij over dat incident en de problemen vage, summiere en wisselende verklaringen heeft afgelegd.
5.1.2.
Over de verklaringen van eiser over zijn desertie uit het leger van Myanmar, heeft de staatssecretaris samengevat weergegeven het volgende overwogen. Alleen al omdat eiser niet wordt gevolgd in zijn verklaringen over zijn werkzaamheden op het moment van zijn vertrek en over het weigeren van het bevel aan het front, wordt eiser ook niet gevolgd in zijn verklaringen over desertie. Verder heeft eiser ook met zijn verklaringen en de overgelegde stukken zijn desertie volgens de staatssecretaris niet geloofwaardig gemaakt. Het wetsartikel uit het Myanmarese militair wetboek over desertie dat eiser in dit verband heeft overgelegd, neemt de staatssecretaris ter kennisneming aan, maar daaruit kan volgens hem niet worden afgeleid dat eiser is gedeserteerd. Verder heeft de staatssecretaris in dit verband overwogen dat het bevreemdend is dat eiser pas na het telefoontje van [naam] aanstalten maakte Myanmar te verlaten, terwijl hij wist dat hem de doodstraf boven het hoofd hing vanwege weigering van een bevel van een meerdere. Over het arrestatiebevel en de verlofbrief die eiser in het kader van zijn opvolgende aanvraag heeft ingebracht ter onderbouwing van de geloofwaardigheid van zijn asielrelaas, heeft de staatssecretaris zich op het standpunt gesteld dat die stukken niet kunnen afdoen aan de ongeloofwaardigheid van de gestelde desertie. Voor dat standpunt heeft de staatssecretaris relevant geacht dat uit de verklaring van onderzoek van Bureau Documenten van 21 juni 2018 is gebleken dat geen oordeel kan worden gegeven over de echtheid van deze stukken omdat voldoende vergelijkingsmateriaal ontbreekt. Aan deze stukken kan daarom niet de waarde worden gehecht die eiser eraan gehecht wil zien. Bovendien, zo overweegt de staatssecretaris, gaat het om een opvolgende aanvraag en rust op eiser daarom een zwaardere bewijslast. De verklaringen van prof. [naam] , die op verzoek van eiser (een kopie van) de verlofbrief en het arrestatiebevel heeft bekeken, kunnen volgens de staatssecretaris niet afdoen aan de conclusie van Bureau Documenten en ook niet bijdragen aan de geloofwaardigheid van de verklaringen van eiser over zijn diensttijd, het weigeren van het bevel en de desertie. Verder heeft de staatssecretaris aan zijn standpunt ten grondslag gelegd dat het gelet op de verklaringen van eiser zelf en dat wat uit openbare bronnen [7] blijkt, niet uitgesloten is dat eiser de verlofbrief en het arrestatiebevel op aanvraag en na het betalen van smeergeld heeft verkregen. Ook daarom kan volgens de staatssecretaris niet zonder meer van de echtheid van die stukken worden uitgegaan. Verder heeft de staatssecretaris in dit verband betrokken dat eiser bevreemdingwekkend en tegenstrijdig heeft verklaard over de wijze waarop [personen] in het bezit zijn geraakt van het arrestatiebevel. Over het arrestatiebevel heeft de staatssecretaris nog overwogen dat de inhoud van dat bevel geen aanknopingspunt biedt voor het alsnog geloofwaardig achten dat eiser op het betreffende moment in militaire dienst was en dus zou zijn gedeserteerd. Over de verlofverklaring heeft de staatssecretaris tot slot nog overwogen dat die niet maakt dat alsnog van de geloofwaardigheid van het asielrelaas moet worden uitgegaan omdat het bevreemdend blijft dat eiser, die aan het front een bevel van een meerdere heeft geweigerd, daarna van diezelfde meerdere toestemming krijgt met verlof te gaan.
5.1.3.
Omdat eiser niet kan worden aangemerkt als vluchteling in de zin van het Vluchtelingenverdrag en hij ook niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt op ernstige schade, komt hij niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vw 2000, zo concludeert de staatssecretaris.
Beroepsgronden van eiser
6. Eiser is het niet met het bestreden besluit eens. Daartoe heeft eiser betoogd dat de staatssecretaris onvoldoende concreet is ingegaan op wat hij in de zienswijze van 21 maart 2022 naar voren heeft gebracht en ten onrechte blijft vasthouden aan eerder ingenomen standpunten. Verder heeft de staatssecretaris volgens eiser geen uitvoering gegeven aan de opdracht die deze rechtbank en zittingsplaats hem heeft gegeven in de uitspraak van 31 december 2021. Eiser verwijst daartoe specifiek naar overweging 5.3 van die uitspraak. In dat verband betoogt eiser dat de staatssecretaris ten onrechte nog altijd geen concreet standpunt heeft ingenomen over de echtheid en de betekenis van de ingebrachte stukken. De staatssecretaris heeft volgens eiser namelijk slechts verwezen naar de uitkomst van het onderzoek dat Bureau Documenten naar die stukken heeft gedaan en bovendien ten onrechte de bevindingen van professor [naam] terzijde gelegd. Dat eiser geen contra-expertise zou hebben laten verrichten vindt eiser een onredelijk argument omdat hem die gelegenheid niet zou zijn geboden. Verder betoogt eiser dat de staatssecretaris ten onrechte nog altijd geen concreet standpunt heeft ingenomen over de desertie, het overgelegde artikel uit het militair wetboek en waarom hij niet uitgaat van de feiten zoals vermeld in het arrestatiebevel. De beoordeling van de wijze waarop eiser beschrijft het arrestatiebevel te hebben verkregen, kan volgens hem niet dragend zijn voor het ongeloofwaardig achten van zijn asielrelaas, ook omdat de staatssecretaris niet toelicht hoe een dergelijk stuk wel kan worden verkregen. De staatssecretaris heeft zich volgens eiser ook ten onrechte op het standpunt gesteld dat hij heeft voldaan aan zijn samenwerkings- en onderzoeksplicht door het houden van een gehoor op 28 augustus 2018 en het laten onderzoeken van de nader ingebrachte stukken door Bureau Documenten. Eiser heeft daartoe verwezen naar het LH-arrest en de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 17 juli 2021 waarin volgens eiser het arrest LH duidelijk wordt uitgelegd. Al met al betoogt eiser dat nog altijd geen integrale beoordeling van zijn asielrelaas heeft plaatsgevonden.
6.1.
Verder heeft eiser in zijn beroepsgronden aan de hand van het bestreden besluit nog een aantal zaken toegelicht. Zo wijst eiser erop dat hij bij de indiening van zijn eerste asielaanvraag op [datum] al de werkgeversverklaring en het werkpasje heeft overgelegd, waarvan de staatssecretaris hem heeft tegengeworpen dat hij die stukken verwijtbaar niet heeft overgelegd. Deze stukken bevinden zich volgens eiser bij de IND. Eiser heeft nog een toelichting op die stukken gegeven. Verder heeft eiser een overzicht van de structuur van het leger in Myanmar overgelegd, zoals die in [datum] was, en een nadere uitleg gegeven over de werkzaamheden in [locatie] , in de periode dat hij ook in dienst was van het leger.
Standpunten tijdens de zitting
7. Tijdens de zitting hebben partijen hun standpunten nader toegelicht. Zo heeft de staatssecretaris verduidelijkt dat hij niet (zonder meer) uitgaat van de echtheid van de in het kader van de opvolgende asielaanvraag overgelegde stukken (de verlofverklaring en het arrestatiebevel) omdat: 1. Bureau Documenten na onderzoek de echtheid van die stukken niet heeft kunnen vaststellen en eiser de echtheid van die stukken niet zelf nader heeft onderbouwd; 2. eiser vreemd en tegenstrijdig heeft verklaard over hoe hij het arrestatiebevel heeft verkregen; en 3. er op de inhoud van die stukken het een en ander valt af te dingen. Over het laatste heeft de staatssecretaris op de zitting nog aanvullende argumenten naar voren gebracht die niet in de bestreden besluitvorming zijn opgenomen. Om voornoemde redenen kan volgens de staatssecretaris aan de verlofverklaring en het arrestatiebevel geen waarde worden gehecht, zodat daaruit niet alsnog blijkt dat eiser behoefte heeft aan internationale bescherming.
7.1.
Verder is tijdens de zitting gebleken dat het (door partijen zo genoemde) werkgeverspasje en de werkgeversverklaring, waarvan eiser sinds de eerste asielprocedure wordt tegengeworpen dat hij deze niet heeft overgelegd, zich inderdaad in het dossier bevinden. Niet in geschil is dat hij deze stukken op 6 april 2018 (en de vertaling op 13 april 2018) heeft ingebracht in de hoger beroepsprocedure in het kader van zijn eerste asielaanvraag. De staatssecretaris heeft zich over die stukken op de zitting op het standpunt gesteld dat, ook als wordt uitgegaan van de echtheid van die stukken, daaruit niet kan worden afgeleid dat eiser in [datum] nog in (actieve) dienst van het leger cq. [locatie] was. Deze stukken leiden volgens hem dan ook niet tot een ander standpunt over de beschermingsbehoefte van eiser dan ingenomen in het bestreden besluit. Eiser heeft het standpunt van de staatssecretaris over deze stukken op de zitting gemotiveerd bestreden.
Oordeel van de rechtbank
8. De rechtbank stelt allereerst vast dat niet in geschil is dat de opvolgende aanvraag voldoet aan de ontvankelijkheidsvereisten, in die zin dat eiser aan zijn opvolgende asielaanvraag nieuwe elementen of bevindingen ten grondslag heeft gelegd die de kans aanzienlijk vergoten dat hij in aanmerking komt voor internationale bescherming. Zonder een oordeel te geven over de inhoud van die beoordeling, volgt de rechtbank eiser niet in zijn betoog dat de bestreden besluitvorming er geen blijk van geeft dat er een integrale beoordeling heeft plaatsgevonden, waarbij zowel eisers verklaringen als de verlofbrief, het arrestatiebevel en het artikel uit het militaire wetboek van Myanmar zijn betrokken. De beroepsgrond dat de staatssecretaris in die zin geen uitvoering zou hebben gegeven aan de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 31 december 2021, slaagt dan ook niet. In de besluitvorming heeft de staatssecretaris uitgelegd welke betekenis hij bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van eisers verklaringen heeft toegekend aan de in het kader van de opvolgende asielaanvraag ingebrachte stukken.
8.1.
Wat de staatssecretaris naar het oordeel van de rechtbank in dit geval echter ten onrechte niet heeft gedaan, is het opnieuw horen van eiser nadat hij besloot over te gaan tot een inhoudelijke beoordeling van de opvolgende asielaanvraag. Zoals ook de Afdeling in haar uitspraak van 26 januari 2022 [8] op het hoger beroep tegen de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 17 juli 2021 heeft overwogen, moet de staatssecretaris de vreemdeling altijd horen als hij zich op het standpunt stelt dat de opvolgende asielaanvraag voldoet aan de ontvankelijkheidsvereisten en hij overgaat tot een inhoudelijke beoordeling. Dat volgt uit artikel 14, eerste lid, van de Procedurerichtlijn. De enige uitzonderingen daarop zijn volgens de Afdeling de gevallen genoemd in het tweede lid van artikel 14 van de Procedurerichtlijn. Dat van die uitzonderingen sprake was of is, is de rechtbank niet gebleken en heeft de staatssecretaris ook niet gesteld. Hoewel eiser in het kader van zijn opvolgende asielaanvraag is gehoord (op 28 augustus 2018), kon de staatssecretaris met dat gehoor naar het oordeel van de rechtbank in dit geval niet volstaan. Dit gehoor is namelijk afgenomen binnen de zogeheten ‘eendagstoets’ en vóórdat de staatssecretaris het standpunt innam dat de opvolgende asielaanvraag voldoet aan de ontvankelijkheidsvereisten en overging tot het inhoudelijk beoordelen van die aanvraag. Bovendien, zoals ook in het rapport van gehoor staat vermeld, zag dit gehoor - dat is afgenomen voordat het arrest LH werd gewezen - enkel op de vaststelling van nieuwe feiten en omstandigheden en op de redenen van de opvolgende asielaanvraag zoals die op het M35-formulier waren ingevuld. In die zin was dit naar het oordeel van de rechtbank een naar zijn aard beperkt gehoor. Dat horen in dit geval niet nodig was omdat de informatie die er was duidelijk was en een voornemen, waarop de vreemdeling vervolgens kan reageren, ook een vorm van horen is, zoals de staatssecretaris op de zitting heeft betoogd, volgt de rechtbank niet. Dat betekent niet dat horen, met het oog op een inhoudelijke beoordeling van de aanvraag, op voorhand al geen toegevoegde waarde zou kunnen hebben. De beoordeling of sprake is van nieuwe elementen of bevindingen is immers een heel andere dan de beoordeling of sprake is van een geloofwaardig asielrelaas. Dat er voorafgaand aan de inhoudelijke beoordeling van de opvolgende asielaanvraag niet is gehoord, heeft ertoe geleid dat de staatssecretaris op de zitting in aanvulling op de bestreden besluitvorming nadere argumenten aan heeft gedragen die volgens hem bijdragen aan de conclusie dat aan het arrestatiebevel en de verlofbrief geen waarde toekomt in het kader van de geloofwaardigheidsbeoordeling. Die onderwerpen hadden tijdens een gehoor aan de orde gesteld kunnen en moeten worden zodat daarover met eiser een gesprek had kunnen worden gevoerd. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris het bestreden besluit in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet met de vereiste zorgvuldigheid heeft voorbereid door eiser niet te horen voordat werd overgegaan tot een inhoudelijke beoordeling van zijn opvolgende asielaanvraag.
8.2.
Zoals hiervoor geoordeeld, zal de staatssecretaris eiser in het kader van een zorgvuldige beoordeling van zijn opvolgende asielaanvraag opnieuw moeten horen. In die beoordeling zal de staatssecretaris ook moeten betrekken dat inmiddels is gebleken dat eiser het werkgeverspasje en de werkgeversverklaring (door eiser eerder ook aangeduid als ‘recommendation letter’) en een vertaling ervan wel degelijk (en al tijdens zijn eerste asielprocedure) heeft overgelegd. Met die stukken poogt eiser te onderbouwen dat hij ten tijde van zijn vertrek uit Myanmar in [datum] nog in dienst was van het leger en
(dus) is gedeserteerd, gelet waarop hij stelt gevaar te lopen bij terugkeer. De rechtbank constateert dat de staatssecretaris in het kader van de beoordeling van de geloofwaardigheid van de verklaringen van eiser over het relevante element ‘Werkzaamheden als [functie] aan het front en weigeren bevel’ groot gewicht heeft toegekend aan de omstandigheid dat eiser het werkgeverspasje en de werkgeversverklaring wel zou hebben, maar hij deze bij zijn vertrek uit Myanmar niet heeft meegenomen en ook later niet heeft laten overkomen. Mede daarom heeft de staatssecretaris eisers verklaring dat hij tot aan zijn vertrek en de gestelde desertie nog als [functie] in het leger werkzaam, niet geloofwaardig geacht. Daarbij merkt de rechtbank nog op dat die conclusie volgens de staatssecretaris doorwerkt in de beoordeling van de geloofwaardigheid van de overige verklaringen van eiser, namelijk over de problemen aan het front met zijn meerdere en het weigeren van het bevel en over zijn desertie uit het leger. Eisers verklaringen daarover worden immers al niet gevolgd vanwege het geloofwaardigheidsoordeel over de werkzaamheden van eiser op het moment van zijn vertrek uit Myanmar. De rechtbank acht het voor de hand liggen dat ook deze stukken tijdens het te houden gehoor onderwerp van gesprek zullen zijn. Dat eerst op de zitting voor de staatssecretaris duidelijk is geworden dat de betreffende stukken zich wel degelijk in het dossier bevinden, kan in ieder geval niet aan eiser worden verweten. Feit is dat eiser deze stukken in april 2018 heeft overgelegd, deze stukken in het dossier zitten en eiser daar in zijn gronden van beroep van 26 april 2022 al op heeft gewezen. Hoewel de staatssecretaris op de zitting een standpunt heeft ingenomen over het werkpasje en de werkgeversverklaring en de betekenis van die stukken binnen de geloofwaardigheidsbeoordeling, is eiser daarmee nooit eerder geconfronteerd. Het standpunt van de staatssecretaris was tot aan de zitting immers dat het eiser kan worden verweten dat hij die stukken niet heeft overgelegd en een belangrijke reden om ongeloofwaardig te achten dat hij tot aan zijn vertrek uit Myanmar in [datum] in het leger werkzaam was. De aanwezigheid en betekenis van het werkgeverspasje en de werkgeversverklaring voor de beoordeling van de geloofwaardigheid van de verklaringen van eiser heeft de staatssecretaris niet in besluitvorming neergelegd, in die zin dat het in onderlinge samenhang met eisers verklaringen en de andere stukken die eiser ter onderbouwing van zijn asielrelaas heeft overgelegd, is bezien en beoordeeld. Ook zijn de verschillende stukken die eiser ter onderbouwing van zijn aanvraag heeft overgelegd, en dan met name de verlofbrief, het arrestatiebevel, het werkgeverspasje en de werkgeversverklaring, nooit met elkaar in verband gebracht. Ook dat zal de staatssecretaris moeten doen.

Conclusie en gevolgen

9. De rechtbank komt tot de conclusie dat het bestreden besluit is genomen in strijd met het in artikel 3:2 van de Awb neergelegde vereiste van een zorgvuldige voorbereiding. Daarom is het beroep gegrond en wordt het bestreden besluit vernietigd. Gelet op de aard van het gebrek ziet de rechtbank geen mogelijkheid om dit geschil finaal te beslechten. Het is aan de staatssecretaris om het geconstateerde zorgvuldigheidsgebrek te herstellen. Daarvoor moet de staatssecretaris eiser horen. Ook moet hij bij de opnieuw te maken geloofwaardigheidsbeoordeling de verklaringen van eiser beoordelen in onderlinge samenhang met alle stukken die eiser ter onderbouwing van zijn aanvraag heeft overgelegd. De rechtbank draagt de staatssecretaris op binnen 12 weken een nieuw besluit op eisers asielaanvraag bekend te maken met inachtneming van deze uitspraak. Met het stellen van deze termijn houdt de rechtbank rekening met het feit dat er een gehoor dient plaats te vinden, gevolgd door nieuwe besluitvorming.
9.1.
Omdat het beroep gegrond is veroordeelt de rechtbank de staatssecretaris in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750,- (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op zitting, met een waarde van € 875,- per punt en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt de staatssecretaris op om binnen 12 weken opnieuw op de aanvraag van eiser te beslissen;
  • veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eiser tot een bedrag van
€ 1.750,-
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. Raat, rechter, in aanwezigheid van
mr. G.T.J. Kouwenberg, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zaaknummer NL18.2768 (niet gepubliceerd).
2.Zaaknummers 201802898/1/V1 en 201802898/3/V1.
3.Hiervan zijn rapporten van onderzoek opgemaakt op 1 juni 2018 en 21 juni 2018.
4.HvJEU 10 juni 2021, ECLI:EU:C:2021:478.
5.Zaaknummer NL20.2265 (niet gepubliceerd).
6.Als bedoeld in artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 gelezen in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder g, van de Vw 2000
7.De staatssecretaris verwijst naar Khaing Sape Saw, Tackling Myanmar’s Corruption Challenge, Focus Asia, Institute for Security & Development Policy, No 13, april 2015, pagina 2.
8.ABRvS 26 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:208, specifiek overweging 5.6.