In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 12 september 2024, in de zaak SGR 24/5483, heeft de rechtbank het beroep van eiser gegrond verklaard. Eiser, woonachtig in Duitsland, had een Woo-verzoek ingediend gericht op informatie over 83 deelonderwerpen met betrekking tot Palestina en Israël. Verweerder, de minister van Defensie, had het verzoek niet in behandeling genomen omdat het te algemeen was en geen adres bevatte. Eiser maakte bezwaar en stelde verweerder in gebreke wegens het niet tijdig beslissen op zijn bezwaar. De rechtbank oordeelde dat de beslistermijn was overschreden en dat het beroep daarom gegrond was. De rechtbank gaf verweerder een termijn van zes weken om alsnog op het bezwaar te beslissen. Tevens werd een symbolische dwangsom van € 1,- per dag opgelegd voor elke dag dat de beslistermijn werd overschreden, met een maximum van € 100,-. De rechtbank concludeerde dat er op dat moment onvoldoende bewijs was van kwade trouw van eiser, ondanks de formele proceshouding die hij had aangenomen. De rechtbank benadrukte het belang van een goede communicatie tussen eiser en verweerder bij het indienen van omvangrijke Woo-verzoeken.