In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van eiser beoordeeld dat is ingediend na een eerdere uitspraak van 8 april 2024. In die uitspraak werd verweerder opgedragen om binnen vier weken te beslissen op de nareisaanvraag van eiser. Eiser stelt dat verweerder deze termijn niet heeft nageleefd, wat aanleiding geeft voor het indienen van beroep. De rechtbank heeft besloten om partijen niet uit te nodigen voor een zitting, omdat dit in deze zaak niet noodzakelijk is.
Eiser heeft verzocht om vrijstelling van het griffierecht, wat door de rechtbank is toegewezen, omdat eiser aan de voorwaarden voor vrijstelling voldoet. De rechtbank wijst het verzoek van verweerder om aanhouding van de behandeling van het beroep af, omdat dit de prikkel voor verweerder zou wegnemen om tijdig een beslissing te nemen. De rechtbank stelt vast dat het beroep terecht is ingediend, aangezien verweerder niet binnen de gestelde termijn een besluit heeft genomen.
De rechtbank bepaalt dat verweerder binnen twee weken na verzending van de uitspraak alsnog een besluit moet nemen op de aanvraag van eiser. Tevens legt de rechtbank een dwangsom op van € 200,- per dag voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. Eiser krijgt ook een vergoeding voor de proceskosten, vastgesteld op € 437,50, omdat hij een professionele juridische hulpverlener heeft ingeschakeld. De uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman en is openbaar gemaakt op 6 september 2024.