In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser, die stelt dat verweerder niet tijdig heeft beslist op zijn aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf als familie- of gezinslid in het kader van nareis. De rechtbank heeft partijen geïnformeerd dat een zitting niet nodig is en heeft het onderzoek gesloten zonder behandeling op een zitting. De rechtbank wijst het verzoek van verweerder om aanhouding van de zaak af, omdat dit de prikkel om tijdig te beslissen zou wegnemen.
Eiser heeft zijn aanvraag op 23 november 2023 ingediend, en verweerder had 90 dagen om te beslissen. Verweerder heeft de beslistermijn met drie maanden verlengd, maar eiser heeft verweerder in gebreke gesteld op 28 mei 2024, wat na het verstrijken van de beslistermijn was. De rechtbank oordeelt dat het beroep terecht is ingediend en gegrond is, omdat verweerder nog geen besluit heeft genomen. De rechtbank bepaalt dat verweerder binnen twee weken na de uitspraak een besluit moet nemen, maar in dit geval wordt een termijn van acht weken opgelegd voor de beslissing.
De rechtbank legt ook een dwangsom op van € 100,- per dag voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. Eiser krijgt een vergoeding voor de proceskosten van € 437,50 en het door hem betaalde griffierecht van € 187,- moet ook worden vergoed. De uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman en is openbaar gemaakt op 6 september 2024.