In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over het beroep van eiser, die zich richtte tegen het niet tijdig beslissen door verweerder op zijn asielaanvraag. Eiser had op 3 juli 2024 een inwilligend besluit ontvangen van verweerder, maar handhaafde zijn beroep tegen het niet tijdig beslissen en vroeg de rechtbank om verweerder te veroordelen in de proceskosten. De rechtbank heeft besloten om partijen niet uit te nodigen voor een zitting, omdat dit in deze zaak niet nodig was.
De rechtbank overweegt dat wanneer een bestuursorgaan niet op tijd beslist, de betrokkene in beroep kan gaan. In dit geval heeft verweerder inmiddels een besluit genomen, waardoor het beroep van eiser geen zin meer heeft. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is, omdat eiser geen procesbelang meer heeft bij zijn oorspronkelijke beroep. De rechtbank doet geen uitspraak over de inhoud van het beroep, omdat het doel van eiser inmiddels is bereikt.
Wat betreft de proceskostenvergoeding, merkt de rechtbank op dat verweerder niet heeft gereageerd op het verzoek van eiser om vergoeding van de proceskosten. De rechtbank concludeert hieruit dat verweerder geen bezwaar heeft tegen de vergoeding. De proceskosten worden vastgesteld op € 437,50, waarbij rekening is gehouden met de lichtgewicht van de zaak. De rechtbank heeft de proceskosten toegewezen aan eiser, omdat het verzoek om vergoeding niet is betwist door verweerder.