ECLI:NL:RBDHA:2024:15223

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 september 2024
Publicatiedatum
25 september 2024
Zaaknummer
NL24.27365
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de vierde asielaanvraag van een Afghaanse eiser en de afwijzing door de minister van Asiel en Migratie

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt de vierde asielaanvraag van een Afghaanse eiser beoordeeld. De eiser, die eerder drie asielprocedures heeft doorlopen, heeft op 19 augustus 2021 een herhaalde aanvraag ingediend. De minister van Asiel en Migratie heeft deze aanvraag op 5 juli 2024 afgewezen als kennelijk ongegrond, met als argument dat er geen 15c-situatie in Afghanistan is en dat de risico's bij terugkeer onvoldoende zijn onderbouwd. De rechtbank heeft het beroep van de eiser op 28 augustus 2024 behandeld, waarbij de gemachtigde van de eiser en de minister aanwezig waren. De rechtbank oordeelt dat de minister de aanvraag ten onrechte heeft afgewezen en dat de risico's bij terugkeer niet deugdelijk zijn beoordeeld. De rechtbank vernietigt het besluit van de minister en draagt deze op om een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak. De rechtbank concludeert dat de minister in strijd heeft gehandeld met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en kent de eiser een proceskostenvergoeding toe van € 1.750,-.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.27365
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V nummer] , eiser (gemachtigde: mr. B.A. Palm),

en

de minister van Asiel en Migratie, de minister (gemachtigde: mr. S. Zuithoff).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn herhaalde asielaanvraag. Eiser stelt van Afghaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1988. Hij heeft op 19 augustus 2021 een herhaalde aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft met het bestreden besluit van 5 juli 2024 deze aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond.
De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
3. De rechtbank heeft het beroep op 28 augustus 2024 samen met het verzoek om een voorlopige voorziening hangende dit het beroep1, op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, M. Abdi als tolk en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

Heeft eiser (nog) procesbelang?
4. De minister heeft bij brief van 3 september 2024 de rechtbank verzocht om het procesbelang te beoordelen. Aanleiding hiervoor is informatie van COa waaruit volgens de minister volgt dat eiser zich niet heeft gehouden aan de meldplicht en per 22 augustus 2024 met onbekende bestemming vertrokken is.
5. De rechtbank zal geen rekening houden met de brief van de minister. De rechtbank komt tot dit oordeel omdat de brief dateert van na het sluiten van het onderzoek ter zitting op 28 augustus 2024. Bovendien is eiser ter zitting verschenen. Dit betekent dan ook dat de rechtbank procesbelang aanneemt en dat het beroep inhoudelijk kan worden beoordeeld.
1. Zaak NL24.27366
Voorgeschiedenis
6. Eiser heeft op 15 januari 2016 voor de eerste maal asiel in Nederland gevraagd. Sinds deze eerste aanvraag heeft eiser een Dublin-procedure, drie asielprocedures en een procedure op grond van artikel 64 Vreemdelingenwet 2000 (Vw) doorlopen. Deze procedures hebben er niet toe geleid dat eiser een verblijfsstatus in Nederland is toegekend.
7. De aanvraag die in dit beroep aan de orde is, is de vierde asielaanvraag van eiser. Eiser voert in deze vierde aanvraag aan dat zijn neef, die noodgedwongen inwoonde in het huis van eiser, door de Taliban is meegenomen en is vermoord. Ook is een andere broer van eiser door de Taliban verwond. Voor eiser vormt dit, in combinatie met de eerder geloofwaardig geachte moord op zijn vader en een broer, bewijs dat hij nog altijd gevaar loopt bij terugkeer. Ook is er volgens eiser sprake van een 15c-situatie in Afghanistan en loopt hij eveneens risico als hij na een lang verblijf in Europa terugkeert in Afghanistan.

Het bestreden besluit

8. In het bestreden besluit wordt de asielaanvraag van eiser afgewezen als kennelijk ongegrond. Dat is gebaseerd op artikel 30b, eerste lid, onder g, Vw. De minister handhaaft daarnaast het eerder aan eiser opgelegde terugkeerbesluit en het eerder opgelegde inreisverbod.
Inhoudelijke beoordeling
9. De rechtbank beoordeelt de vraag of de minister de vierde asielaanvraag van eiser kennelijk ongegrond mocht verklaren. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
10. De rechtbank is van oordeel dat het beroep van eiser gegrond is. Hierna zal de rechtbank uitleggen hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Handelt de minister in strijd met het gelijkheidsbeginsel?

11. Eiser voert in beroep aan dat de minister zijn aanvraag had moeten inwilligen omdat de buren van eiser in Afghanistan met vergelijkbare problemen wél een inwilligende beschikking hebben gehad. De minister heeft het onderscheid tussen (de situatie van) eiser en zijn buren onvoldoende gemotiveerd. De stelling van de minister dat iedere asielaanvraag op zijn eigen merites wordt beoordeeld is volgens eiser een dooddoener omdat de minister eenvoudig na kan gaan of de problemen van eiser en die van zijn buren met elkaar overeenstemmen. Ook miskent de minister volgens eiser dat de Taliban inmiddels in heel Afghanistan aan de macht is en de kans op problemen bij terugkeer voor eiser alleen maar groter is geworden. Bescherming door de autoriteiten is er voor eiser niet (meer). Eiser heeft naar eigen zeggen voldoende toegelicht waarom hij een beroep doet op de inwilligende beschikkingen van zijn buren.
11. Voor zover eiser een beroep wenst te doen op het gelijkheidsbeginsel, is de rechtbank van oordeel dat het beroep daarop faalt. De gemachtigde van de minister heeft op de zitting toegelicht dat deze aanvragen zijn ingewilligd op basis van het destijds geldende beleid. Uit deze toelichting volgt dat er eerder een besluit- en vertrekmoratorium van kracht was waardoor zaken uit de beslistermijn liepen. Omdat deze termijn niet overschreden mocht worden, moest er door de minister worden beslist. Zolang er sprake was van een moratorium zijn aanvragen ingewilligd, zo ook in het geval van de (gestelde) buren van eiser van wie de aanvragen op 27 september 2021 zijn ingewilligd. Het moratorium is in
augustus 2022 geëindigd zodat er, ten tijde van de beslissing op de huidige aanvraag van eiser, geen sprake is van een vergelijkbare situatie. Daarnaast heeft de minister naar het oordeel van de rechtbank terecht opgemerkt dat de problemen van de buren niet blijken uit de door eiser overgelegde beschikkingen. Evenmin is gebleken of deze personen daadwerkelijk de buren van eiser waren. De minister mocht in dit verband tegenwerpen dat eiser niet verder toelicht wat hij met de beschikkingen wil aantonen en waarom de aanvraag van eiser ook ingewilligd had moeten worden. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
Heeft de minister het asielmotief van eiser op een juiste manier beoordeeld?
13. Eiser stelt zich op het standpunt dat de minister zijn asielmotief op een onjuiste manier heeft beoordeeld. De minister heeft ten onrechte overwogen dat er sprake is van twee asielmotieven terwijl er sprake is van één asielmotief met daarin elementen die op elkaar voortborduren. Eiser voert ter onderbouwing aan dat zijn problemen met de Taliban
uit de wijk problemen voor hem blijven opleveren: eenmaal in conflict met de Taliban blijft men in conflict met de Taliban aldus eiser. Als de Taliban een familie eenmaal als vijand heeft aangemerkt, dan blijft dat zo. Met de overgelegde brief van het ziekenhuis levert eiser een begin van bewijs voor zijn asielmotief en hiermee heeft eiser in elk geval aan zijn inspanningsverplichting voldaan.
14. De rechtbank is van oordeel dat eiser gevolgd kan worden in zijn stelling dat er sprake is van één asielmotief, in die zin dat er sprake zou zijn van een voortdurend conflict met de Taliban. Maar dit leidt niet tot een geslaagd beroep. De rechtbank overweegt dat de minister zich op het standpunt kon stellen dat hij de enkele stelling van eiser
‘eenmaal in conflict met de Taliban blijft in conflict met de Taliban’niet kan volgen. De minister overweegt hierbij terecht dat in de eerdere asielprocedure niet is komen vast te staan dat de moord op zijn vader en broer leidt tot een gegronde vrees voor vervolging of een reëel risico op ernstige schade. De minister heeft zich ook niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser in dit kader met de brief van het ziekenhuis geen begin van bewijs heeft overgelegd ter onderbouwing van zijn relaas. Hierbij kon de minister meewegen dat er sprake is van een kopie van een handgeschreven brief die niet op echtheid kan worden gecontroleerd. Daarnaast vermeldt de inhoud van de brief niets over de toedracht van de verwondingen. Hierdoor kan de brief niet bijdragen aan de geloofwaardigheid van het door eiser gestelde en is deze brief door de minister op goede gronden niet als een begin van bewijs aangemerkt. De beroepsgrond slaagt niet.

Is er in Afghanistan sprake van een 15c-situatie?

15. In beroep voert eiser aan dat minister miskent dat er in Afghanistan sprake is van een 15c-situatie. Ter onderbouwing wijst eiser erop dat het standpunt van de minister is gebaseerd op informatie in het Ambtsbericht2 waarbij het aantal burgerslachtoffers bepalend is geacht voor het bestaan van en de intensiteit van het gewapende conflict. Dit is volgens eiser in strijd met de uitleg van art. 15c Definitierichtlijn in het arrest CF en DN3 van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU). Uit dit arrest kan volgens eiser worden opgemaakt dat aan het aantal burgerslachtoffers geen doorslaggevend gewicht mag worden toegekend. Ook de gevolgen van een gewapend conflict zoals mensenrechtenschendingen moeten bij de beoordeling worden betrokken. De minister gaat er volgens eiser ten onrechte vanuit dat er überhaupt geen sprake meer is van een gewapend conflict in Afghanistan en
2 Algemeen Ambtsbericht Afghanistan (juni 2023)
3 ECLI:EU:C:2021:472.
miskent daarbij de feitelijke situatie zoals die uit openbare bronnen blijkt. Eiser wijst in dit verband op een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle4, van 25 maart 2024. De minister gaat volgens eiser ten onrechte niet inhoudelijk in op deze uitspraak. De motivering van de minister dat niet duidelijk is waarom eiser deze uitspraak aanhaalt is ontoereikend en onjuist.
16. De rechtbank is van oordeel dat het beroep van eiser op het bestaan van een 15c- situatie in Afghanistan niet slaagt. De rechtbank overweegt dat de minister hierbij kon uitgaan van het Ambtsbericht. Ook uit het meest recente EUAA-rapport5 volgt niet dat het willekeurig geweld in Afghanistan van dien aard en omvang is dat van een 15c-situatie gesproken kan worden. De minister mocht ook verwijzen naar zijn huidige beleid betreffende 15c-situaties waarin staat aangegeven dat de minister op basis van de beschikbare landeninformatie vaststelt of in een bepaald land of gebied sprake is van een internationaal of binnenlands gewapend conflict. In het geval van Afghanistan heeft de minister kunnen concluderen dat geen sprake is van een 15c-situatie6. Dit is opgenomen in paragraaf C7/2.4 van de Vreemdelingencirculaire (Vc).
16. De minister heeft zich voorts niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat hoewel de humanitaire situatie in Afghanistan slecht is dit nog niet betekent dat er sprake is van een gewapend conflict. Eiser heeft niet onderbouwd waarom dat wel het geval is. Evenmin blijkt uit de brief aan de Tweede Kamer dat door de minister aan het aantal burgerslachtoffers doorslaggevend gewicht is toegekend. Ter zitting en in het verweerschrift heeft de minister er in dit verband op gewezen dat, hoewel het gewapend geweld in Afghanistan sinds de machtsovername door de Taliban sterk is afgenomen, blijkt dat er in de verslagperiode nog sprake was van een strijd tussen de Taliban en gewapende groepen als de National Resistance Front (NRF) en de Islamitische Staat Khorasan Provincie (ISKP). Uit het Ambtsbericht blijkt echter dat de impact voor de burgerbevolking in het algemeen beperkt is. Ook is er met name sprake van (gerichte) aanslagen. Verder heeft de minister gewezen op de informatie van EUAA -
Country Guidancevan mei 2024 - waaruit kan worden opgemaakt dat er in Kapisa, de regio waar eiser vandaan komt, confrontaties en/of geregistreerde veiligheidsincidenten plaatsvonden tussen de Taliban en de eerder genoemde gewapende groep NRF, maar dat de intensiteit van deze confrontaties en/of geregistreerde veiligheidsincidenten laag is met 65 incidenten in anderhalf jaar tijd, afgezet tegen de andere regio’s en een bevolkingsaantal van een half miljoen mensen.7 De rechtbank is daarom van oordeel dat de minister zich op het standpunt kon stellen dat in Afghanistan en/of Kapisa geen sprake is van de meest uitzonderlijke situatie, waarin de mate van willekeurig geweld zo hoog is dat een vreemdeling enkel door zijn aanwezigheid al een risico op ernstige schade loopt.
16. De minister mocht er tevens op wijzen dat eiser geen individuele en persoonlijke omstandigheden heeft aangevoerd. Voor zover eiser stelt dat het zijn van [A] in samenhang met zijn verblijf in Europa leidt tot een verhoogd risico ten opzichte van andere burgers in hetzelfde gebied, dan is het aan eiser om dit aannemelijk te maken aan de hand
5 EUAA-rapport Country Guidance: Afghanistan 2024, pagina 116-117.
6 Besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 13 juni 2024, nummer WBV 2024/12, houdende wijziging van de Vreemdelingencirculaire 2000, paragraaf 3.3.3.
7 EUAA-rapport Country Guidance: Afghanistan 2024, pagina 114, 116 en 117.
van bijvoorbeeld landeninformatie. Eiser heeft dit niet heeft gedaan en hij is er daarom niet in geslaagd om aannemelijk te maken dat in zijn geval individuele en persoonlijke omstandigheden zijn waardoor hij een verhoogd risico loopt het slachtoffer te worden van willekeurig geweld door een gewapend conflict. De (nieuwe) verklaringen die eiser voor de zitting heeft overgelegd van Hamn Foundation en FAVON leiden, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, niet tot een ander oordeel. Bij dit alles mocht de minister ook meewegen dat van eerdere problemen van eiser in Afghanistan niet is gebleken is, nu in rechte vaststaat dat de minister de persoonlijke problemen van eiser met de Taliban ongeloofwaardig heeft mogen vinden en niet is gebleken dat eiser in de negatieve belangstelling staat van de Taliban. De beroepsgrond slaagt niet.
Heeft de minister het risico bij terugkeer naar Afghanistan deugdelijk beoordeeld?
19. Eiser heeft tot slot aangevoerd dat hij bij terugkeer naar Afghanistan uit een westers land een reëel risico loopt op ernstige schade, dan wel een behandeling als bedoeld in artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM).
20. De minister stelt zich op het standpunt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in de negatieve aandacht van de Taliban komt te staan bij terugkeer uit Europa. Hierbij is het volgens de minister van belang dat het de vraag is hoe de Taliban überhaupt van eisers verblijf in Europa op de hoogte zal raken.8 Eiser zal immers niet gedwongen worden uitgezet omdat diplomatieke banden met de Taliban ontbreken. Eiser dient zelfstandig terug te keren vanuit de Afghanistan omringende landen en kan hierbij volgens de minister opgaan in de menigte. Terugkeer vanuit die omringende landen vindt aldus de
minister op grote schaal plaats. Dit blijkt uit openbare bronnen.9 Gelet op de grote aantallen terugkeerders vanuit de Afghanistan omringende landen en de omstandigheid dat Afghanistan niet extreem afgesloten is van de buitenwereld, had het volgens de minister in de rede gelegen dat, als er op grote schaal problemen zouden worden ondervonden bij terugkeer, dit bekend zou zijn en daarom terug te vinden zou zijn in openbare landeninformatie. Uit de wel beschikbare landeninformatie blijkt volgens de minister evenwel dat terugkeer wel degelijk mogelijk is. Daaruit blijkt namelijk enkel dat personen die eerder problemen hebben ondervonden of prominente personen mogelijk een risico lopen. Omdat het individuele asielrelaas van eiser ongeloofwaardig is bevonden gaat dit voor eiser niet op. Hierdoor is volgens de minister voldoende gemotiveerd dat en waarom eiser bij terugkeer vanuit Europa naar Afghanistan niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij een reëel risico loopt op ernstige schade.
21. De rechtbank volgt de minister niet in dit standpunt en overweegt daartoe als volgt. In de uitspraak van 28 februari 202410 heeft deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, uitspraak gedaan in een soortgelijke zaak waarbij het beroep gegrond is verklaard. In deze uitspraak is samengevat als volgt geoordeeld. Uit de ambtsberichten van maart 2022 en juni 2023 valt af te leiden dat de minister over informatie beschikt dat uit het Westen terugkerende Afghanen in de negatieve belangstelling (kunnen) staan van de Taliban. Uit de ambtsberichten blijkt echter ook dat geen of onvoldoende informatie beschikbaar is over de
8 EUAA country of origin information report – Afghanistan – Country Focus, van december 2023, pagina 99.
9 EUAA country of origin information report – Afghanistan – Country Focus, van december 2023, paragraaf 4.11.1.
positie in Afghanistan van uit Europa terugkerende asielzoekers na de machtsovername door de Taliban. Het is dus onduidelijk of en in hoeverre het verblijf in het Westen bij terugkeer tot daadwerkelijke problemen leidt met de Taliban en, zo ja, welke problemen dat zijn. De rechtbank heeft geoordeeld dat de minister deze onduidelijkheid niet heeft weggenomen met verwijzing naar de door hem aangehaalde algemene informatie. Voor wat betreft de verwijzing van de minister naar de passage op pagina 148 van het ambtsbericht van juni 2023 heeft de rechtbank overwogen dat deze niet los kan worden gezien van andere passages uit datzelfde ambtsbericht waaruit blijkt dat geen betrouwbare informatie beschikbaar is over de positie van uit Europa terugkerende asielzoekers na de machtsovername door de Taliban. Voor wat betreft de verwijzing van de minister naar het rapport EUAA januari 2023 heeft de rechtbank overwogen dat daaraan niet de door de minister gewenste waarde kan worden toegekend nu dit rapport is betrokken in het ambtsbericht van juni 2023, maar in dat ambtsbericht desondanks geconcludeerd is dat geen betrouwbare informatie beschikbaar is over de behandeling door de Taliban van personen die vrijwillig terugkeerden. Tot slot heeft de rechtbank voor wat betreft de verwijzing naar het rapport EUAA december 2023 overwogen dat niet duidelijk is of de in deze bron beschreven houding van de Taliban (ook) ziet op Afghanen die uit het Westen terugkeren, ook omdat specifiek gewezen wordt op terugkeer vanuit omringende (islamitische) landen, zoals Pakistan en Iran. De rechtbank heeft de minister vervolgens opgedragen om nader onderzoek te doen naar de terugkeerrisico’s, bijvoorbeeld met behulp van UNHCR of door het laten opstellen van een aanvullend ambtsbericht.
22. De rechtbank stelt vast dat de minister in deze zaak – opnieuw – een beroep doet op rapport EUAA december 2023. De minister heeft niet verwezen naar nieuwe landeninformatie die het standpunt van de minister ondersteunt. Daarom ziet de rechtbank geen aanleiding om in het beroep van eiser anders te oordelen dan in de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, van 28 februari 2024 is gedaan.
22. Het voorgaande betekent dat de minister ook in de zaak van eiser nader onderzoek zal moeten verrichten naar de risico’s in Afghanistan voor de vanuit Europa terugkerende asielzoekers. De beroepsgrond slaagt.

Conclusie en gevolgen

24. De minister heeft de aanvraag ten onrechte afgewezen als ongegrond. Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit in strijd is met het bepaalde in de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De rechtbank ziet, gelet op de aard van het gebrek, geen aanleiding om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten, om zelf in de zaak te voorzien of om een bestuurlijke lus toe te passen.
24. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb dat de minister een nieuw besluit moet nemen en daarbij rekening houdt met deze uitspraak.
26. Omdat het beroep gegrond is krijgt eiser een vergoeding van zijn proceskosten. De minister moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.750,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1). Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het besluit van 5 juli 2024;
  • draagt de minister op een nieuw besluit te nemen op de aanvraag, waarbij rekening wordt gehouden met deze uitspraak;
  • veroordeelt de minister tot betaling van € 1.750,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman, rechter, in aanwezigheid van mr. M.M.A.F.C. Lienaerts, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
05 september 2024

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.