ECLI:NL:RBDHA:2024:1527

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 februari 2024
Publicatiedatum
12 februari 2024
Zaaknummer
Nl23.40360
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • S. Ketelaars - Mast
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de niet-ontvankelijkheid van een asielaanvraag na vertrek met onbekende bestemming

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, wordt het beroep van eiser tegen het buiten behandeling stellen van zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser, van Marokkaanse nationaliteit, heeft op 24 oktober 2023 een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel ingediend. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag op 22 december 2023 buiten behandeling gesteld, omdat eiser op 2 november 2023 met onbekende bestemming is vertrokken. De rechtbank heeft op 6 februari 2024 de zaak behandeld, waarbij de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig was, maar de gemachtigde van eiser zich had afgemeld.

De rechtbank overweegt dat volgens vaste rechtspraak een vreemdeling die met onbekende bestemming vertrekt, in beginsel geen prijs meer stelt op de bescherming die hij in Nederland heeft gezocht. Dit geldt tenzij de vreemdeling kan aantonen dat hij nog contact heeft met zijn gemachtigde en dat hij nog steeds prijs stelt op deze bescherming. In dit geval heeft de gemachtigde van eiser bevestigd dat hij geen contact meer kan krijgen met eiser en niet weet waar hij verblijft. Hierdoor concludeert de rechtbank dat eiser geen procesbelang meer heeft bij de beoordeling van zijn beroep.

De rechtbank oordeelt dat eiser ook geen belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het terugkeerbesluit en het inreisverbod, omdat hij niet heeft aangetoond dat hij nog in Nederland verblijft of contact heeft met zijn gemachtigde. De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk en kent geen proceskostenvergoeding toe aan eiser. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen binnen een week hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.40360

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], V-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. D. de Vries),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris

(gemachtigde: mr. P. Zijlstra).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het buiten behandeling stellen van zijn asielaanvraag. Eiser stelt van Marokkaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [datum]. Hij heeft op 24 oktober 2023 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De staatssecretaris heeft deze aanvraag met het bestreden besluit van 22 december 2023 buiten behandeling gesteld. De staatssecretaris heeft ook bepaald dat eiser Nederland onmiddellijk moet verlaten en aan hem een inreisverbod opgelegd voor de duur van twee jaar.
2. De rechtbank heeft het beroep op 6 februari 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft deelgenomen: de gemachtigde van de staatssecretaris. De gemachtigde van eiser heeft zich afgemeld voor de zitting.

Het bestreden besluit

3. De staatssecretaris heeft eisers aanvraag buiten behandeling gesteld op grond van artikel 30c, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vreemdelingenwet 2000. Uit informatie van het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers is namelijk gebleken dat eiser op 2 november 2023 met onbekende bestemming is vertrokken. Niet is gebleken dat eiser een geldige reden heeft om zonder toestemming te vertrekken.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank beoordeelt de buiten behandeling stelling van de asielaanvraag en het opleggen van het terugkeerbesluit en het inreisverbod. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
5. De rechtbank ziet zich allereerst ambtshalve voor de vraag gesteld of eiser nog procesbelang heeft bij het beroep.
6. Volgens vaste rechtspraak moet er, als een vreemdeling die in Nederland bescherming heeft gevraagd met onbekende bestemming vertrekt zonder de staatssecretaris te laten weten waar hij verblijft, in beginsel vanuit worden gegaan dat die vreemdeling geen prijs meer stelt op de door hem gezocht bescherming in Nederland. [1] Dit is slechts anders als de vreemdeling laat weten dat hij contact met zijn gemachtigde onderhoudt en dus nog prijs stelt op deze bescherming. Dit impliceert dat de gemachtigde weet dat een vreemdeling nog in Nederland verblijft en waar hij verblijft en met de vreemdeling contact heeft over de verdere voortgang van de procedure en de keuzes die in dat kader moeten worden gemaakt.
7. De gemachtigde van eiser heeft niet weersproken dat eiser op 2 november 2023 met onbekende bestemming is vertrokken uit de opvang. Desgevraagd heeft de gemachtigde de rechtbank op 26 januari 2024 laten weten dat hij geen contact meer kan krijgen met eiser en dat hij niet weet waar eiser verblijft. Gelet op deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat eiser kennelijk geen prijs meer stelt op de aanvankelijk door hem gezochte bescherming in Nederland en geen rechtens te beschermen belang meer heeft bij de beoordeling van het onderhavige beroep tegen de buitenbehandelingstelling van de asielaanvraag.
8. Eiser heeft ook geen belang bij een inhoudelijke beoordeling van het aan hem opgelegde terugkeerbesluit en inreisverbod. De stelling van eisers gemachtigde dat het terugkeerbesluit en inreisverbod niet terecht zijn omdat eiser Nederland reeds zou hebben verlaten en dat de staatssecretaris geen inreisverbod kan opleggen zonder te weten waar eiser verblijft, leidt niet tot een ander oordeel. Daargelaten het feit dat de gemachtigde deze stelling niet heeft onderbouwd, volgt uit vaste rechtspraak dat een vreemdeling die met onbekende bestemming is vertrokken belang houdt bij een inhoudelijke beoordeling van een bij een asielbesluit uitgevaardigd inreisverbod als hij in ieder geval contact met zijn gemachtigde onderhoudt voordat de rechtbank het onderzoek sluit. [2] Dat heeft eiser niet gedaan.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is niet-ontvankelijk. De rechtbank beoordeelt dus de zaak niet inhoudelijk. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Ketelaars - Mast, rechter, in aanwezigheid van mr. M.C. Drenten - Boon, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak bekend is gemaakt. Deze datum staat hierboven. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 22 februari 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:579)
2.Zie de uitspraken van de Afdeling van 16 september 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:2090) en