ECLI:NL:RBDHA:2024:15319

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 september 2024
Publicatiedatum
26 september 2024
Zaaknummer
NL24.23800
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van asielaanvraag wegens prematuur indienen van beroep

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, op 6 september 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de asielaanvraag van eiser. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. C.T.W. van Dijk, had beroep ingesteld tegen de minister van Asiel en Migratie, omdat deze niet tijdig had beslist op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser zijn asielaanvraag op 1 februari 2023 heeft ingediend en dat de minister op 18 februari 2023 Italië heeft verzocht om eiser over te nemen op basis van de Dublinverordening. Italië heeft echter niet binnen de gestelde termijn gereageerd, waardoor de aanvraag op 21 april 2023 fictief is geaccepteerd door de Nederlandse autoriteiten.

De rechtbank heeft overwogen dat de minister verantwoordelijk werd voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser na de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State op 26 april 2023, waarin werd vastgesteld dat Italië niet langer als veilig land kon worden beschouwd voor de overdracht van asielzoekers. De rechtbank concludeert dat de minister uiterlijk op 26 oktober 2023 had moeten beslissen op de aanvraag, maar dat de beslistermijn met negen maanden was verlengd door een besluit van 8 februari 2023. Hierdoor was de termijn nog niet verstreken op het moment dat eiser op 23 mei 2024 een ingebrekestelling indiende.

Aangezien de ingebrekestelling prematuur was, heeft de rechtbank geoordeeld dat niet is voldaan aan de voorwaarden voor het indienen van beroep op grond van het niet tijdig beslissen door de minister. De rechtbank heeft het beroep van eiser daarom niet-ontvankelijk verklaard en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt op 6 september 2024.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.23800
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. C.T.W. van Dijk)
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,verweerder

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiser heeft ingediend, omdat verweerder niet op tijd heeft beslist op zijn aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd (hierna: aanvraag).

Overwegingen

1. De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en heeft gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting.1
2. Als een bestuursorgaan niet op tijd op een aanvraag beslist, dan kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene schriftelijk aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog moet worden beslist op zijn aanvraag (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na twee weken nog steeds geen besluit is genomen, dan kan de betrokkene beroep instellen.2

Is het beroep van eiser ontvankelijk?

3. Op grond van artikel 42, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw), wordt op de aanvraag van het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw, zes maanden na ontvangst van de aanvraag gegeven.
4. In artikel 42, zesde lid, van de Vw is bepaald dat indien in het kader van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 28 van de
1. Op grond van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2 Dit volgt uit artikel 6:2 en 6:12 van de Awb.
Vw, wordt onderzocht of de aanvraag op grond van artikel 30 van de Vw niet in behandeling dient te worden genomen, de termijn bedoeld in het eerste lid van artikel 42 van de Vw, aanvangt op het tijdstip waarop overeenkomstig de Dublinverordening wordt vastgesteld dat Nederland verantwoordelijk is voor de behandeling van het verzoek.
5. Eiser heeft op 1 februari 2023 zijn asielaanvraag ingediend. Op 18 februari 2023 heeft verweerder Italië verzocht eiser op grond van artikel 13, eerste lid van de Dublinverordening over te nemen. Italië heeft op grond van artikel 22 lid 1 van de Dublinverordening twee maanden de tijd om te reageren vanaf het moment van ontvangst van het claimverzoek. De ontvangstbevestiging dateert van 20 februari 2023. De Italiaanse autoriteiten hebben niet gereageerd en derhalve is het verzoek fictief geaccepteerd op 21 april 2023. Vanaf 21 april 2023 hebben de Nederlandse autoriteiten dan zes maanden om eiser over te dragen. Op 24 oktober 2023 is echter een brief gestuurd waarin wordt medegedeeld dat de asielaanvraag van eiser verder behandeld zal worden in de nationale procedure van Nederland. Nederland zou vanaf 22 oktober 2023 verantwoordelijk zijn.
6. De rechtbank stelt echter vast dat de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) in haar uitspraak van 26 april 2023 heeft bepaald dat ten aanzien van Italië niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan.3 De ABRVS heeft ook geoordeeld dat, alhoewel de Italiaanse autoriteiten voornemens zijn overdrachten als bedoeld in de Dublinverordening op enig moment te hervatten, het op dit moment nog niet mogelijk is vast te stellen wanneer het gebrek aan opvangfaciliteiten zal zijn opgelost en de overdrachten aan Italië weer kunnen worden hervat.
7. Vanaf het moment dat het voor verweerder duidelijk was of had moeten zijn dat een overdracht aan Italië in geval van eiser niet mogelijk was, is verweerder verantwoordelijk geworden voor de behandeling van zijn asielaanvraag. De rechtbank stelt vast dat dit voor verweerder in ieder geval duidelijk was na de uitspraak van de ABRvS van 26 april 2023 en dat verweerder dan ook vanaf die datum verantwoordelijk is geworden voor de behandeling van de aanvraag van eiser. Italië is aldus van 21 april 2023 tot en met 26 april 2023 verantwoordelijk geweest.
8. Dat betekent dat verweerder in beginsel uiterlijk op 26 oktober 2023 op de aanvraag had moeten beslissen. Echter, sinds 8 februari 2023 is het besluit met kenmerk WBV 2023/3 van kracht.4 Dit besluit heeft tot gevolg dat de beslistermijnen van asielaanvragen met negen maanden worden verlengd. De asielaanvraag van eiser valt onder het toepassingsbereik van dit besluit. De beslistermijntermijn in zijn zaak is dus met negen maanden verlengd. De termijn om te beslissen op zijn aanvraag was daarom nog niet verstreken toen hij de ingebrekestelling op 23 mei 2024 indiende bij verweerder. De ingebrekestelling is daarmee prematuur. Dat maakt dat niet is voldaan aan de voorwaarden voor het indienen van een beroep op grond van het niet tijdig beslissen door verweerder, als bedoeld in artikel 6:12, tweede lid, van de Awb.
3 ECLI:NL:RVS:2023:1654, r.o. 4.3.3.
4 Staatscourant van 8 februari 2023, nr. 3235.
Conclusie en gevolgen
9. Het beroep is daarom niet-ontvankelijk. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman, rechter, in aanwezigheid van M.M. Mulder, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
06 september 2024

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een hogerberoepschrift. U moet dit hogerberoepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.