ECLI:NL:RBDHA:2024:15380

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 september 2024
Publicatiedatum
26 september 2024
Zaaknummer
NL24.34875
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring in het vreemdelingenrecht

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 19 september 2024, is de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring van eiser, die op 2 mei 2024 door de minister van Asiel en Migratie was opgelegd, aan de orde. Eiser had eerder beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel, die al eerder was getoetst in uitspraken van 17 mei 2024 en 16 juli 2024. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring rechtmatig was tot het sluiten van het onderzoek op 10 juli 2024 en heeft zich vervolgens gericht op de periode daarna.

Eiser voerde aan dat de minister niet voortvarend genoeg handelde in het kader van zijn uitzetting naar Marokko, aangezien er in de afgelopen vier maanden geen presentatie had plaatsgevonden en de minister slechts had gerappelleerd op de laissez-passer aanvraag. De rechtbank oordeelde echter dat de minister voldoende voortvarend had gehandeld, ondanks het ontbreken van een presentatie, en dat de Marokkaanse autoriteiten niet in alle gevallen een presentatie vereisen. De rechtbank concludeerde dat er nog steeds zicht op uitzetting was, aangezien er in het verleden al een laissez-passer was afgegeven en de minister actief rappelleerde.

Daarnaast betoogde eiser dat de minister had moeten volstaan met een lichter middel, zoals een meldplicht, in plaats van inbewaringstelling. De rechtbank verwierp ook deze stelling, omdat er een onttrekkingsrisico bestond en er geen andere afdoende maatregelen beschikbaar waren. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd gedaan door mr. J.M.C. Schuurman-Kleijberg, in aanwezigheid van griffier S. Voolstra, en werd openbaar gemaakt zonder mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.34875

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 september 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. M. Pater),
en
de minister van Asiel en Migratie. [1]

Procesverloop

De minister heeft op 2 mei 2024 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
De rechtbank heeft deze maatregel van bewaring en het voortduren van deze maatregel al eerder getoetst bij uitspraken van 17 mei 2024 [2] en 16 juli 2024. [3]
Eiser heeft op 6 september 2024 beroep ingesteld tegen het voortduren van de maatregel en verzocht om schadevergoeding. De minister heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd.
De rechtbank heeft het vooronderzoek gesloten op 12 september 2024 en bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft.

Overwegingen

1. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw 2000 dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan. [4]
2. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 16 juli 2024 volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom beoordeelt de rechtbank nu alleen of de maatregel van bewaring sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek (op 10 juli 2024) rechtmatig is.
Werkt de minister voldoende voortvarend aan de uitzetting?
3. Eiser merkt op dat hij al vier maanden in bewaring zit. De maatregel van bewaring dient slechts te worden opgelegd met het oog op uitzetting en is enkel geoorloofd als er voortvarend aan de uitzetting wordt gewerkt. [5] Uit het dossier blijkt enkel dat er gedurende de inbewaringstelling nog geen presentatie heeft plaatsgevonden en er sinds de vorige uitspraak door deze rechtbank op 16 juli 2024 slechts twee keer is gerappelleerd op de laissez-passer aanvraag. Hieruit blijkt niet dat er voldoende voortvarend wordt en is gehandeld door de minister.
3.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister voldoende voortvarend gehandeld. Dat er geen presentatie heeft plaatsgevonden in de afgelopen vier maanden, doet daaraan niet af. Zoals eerder is vermeld in de uitspraak van 16 juli 2024 [6] vereisen de Marokkaanse autoriteiten niet in alle laissez-passer aanvragen meer een presentatie in persoon. Wanneer deze autoriteiten een dergelijke presentatie in het geval van eiser wel zouden wensen, is het vervolgens aan hen om dit te organiseren. De minister kan dit dan niet afdwingen, maar slechts rappelleren op de laissez-passer aanvraag: op deze aanvraag van 15 mei 2024 heeft de minister ook maandelijks gerappelleerd, met als laatste rappeldatum 22 augustus 2024. Verder zijn op 23 juli 2024 en op 20 augustus 2024 vertrekgesprekken met eiser gevoerd. Uit deze vertrekgesprekken blijkt dat eiser niet aan zijn inspanningsverlichtingen voldoet om zijn identiteit aan te tonen en aan zijn terugkeer te werken. Eiser kan daarmee zijn vertrek helpen te bespoedigen, maar van een bereidheid daartoe is dus niet gebleken. Uit vaste rechtspraak volgt ook dat een vertrekgesprek is aan te merken als een handeling van directe betekenis voor de uitzetting. [7]
Ontbreekt het zicht op uitzetting?
4. Eiser voert aan dat zicht op uitzetting ontbreekt. Naarmate de maatregel van bewaring voortduurt wordt het belang van eiser om in vrijheid te worden gesteld steeds groter. Uit het handelen van de Marokkaanse autoriteiten blijkt dat zij eiser niet willen terugnemen. De presentatie in persoon bij de ambassade heeft immers nog niet plaatsgevonden en de verzochte laissez-passer is tot op heden nog niet afgegeven. Ook hebben de rappels van de afgelopen vier maanden niet geleid tot het gewenste resultaat. Er zijn geen aanwijzingen dat de Marokkaanse autoriteiten op korte termijn zullen reageren. Verder heeft de minister niet inzichtelijk gemaakt welke vragen hij aan de Marokkaanse autoriteiten heeft gesteld waardoor het onduidelijk is of zij de zaak van eiser tijdig kunnen oppakken. Het is volstrekt onduidelijk en onzeker binnen welke termijn eiser gepresenteerd kan worden, waardoor zijn belang om in vrijheid te worden gesteld zwaarwegender is dan het belang van de minister bij het voorduren van de bewaring. [8] Gelet op voorgaande gaat het de minister niet lukken om eiser gedwongen terug te sturen naar Marokko.
4.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Uit vaste rechtspraak volgt dat zicht op uitzetting naar Marokko in het algemeen niet ontbreekt. [9] Het is de rechtbank niet gebleken dat dit in het geval van eiser anders is. Vast staat dat voor eiser in 2018 ook een laissez-passer is afgegeven en eiser heeft niet gesteld noch aannemelijk gemaakt dat dat nu niet meer het geval zal zijn. Verder heeft de minister op 15 mei 2024 weer een laissez-passer aangevraagd bij de Marokkaanse autoriteiten en hij rappelleert hierop. Dat er nog geen presentatie in persoon is gepland en daarom het zicht op uitzetting ontbreekt, volgt de rechtbank niet. De Marokkaanse autoriteiten onderzoeken de laissez-passer aanvragen tegenwoordig op basis van vingerafdrukken en eventueel beschikbare documenten. Voor de meeste vreemdelingen is een presentatie in persoon niet meer nodig, tenzij de vertegenwoordiger daarom verzoekt. [10] Dat de Marokkaanse autoriteiten nog niet hebben gereageerd is onvoldoende voor de conclusie dat zij helemaal geen laissez-passer zullen verstrekken en dat dus het zicht op uitzetting ontbreekt. Er is immers niet gebleken dat de Marokkaanse autoriteiten te kennen hebben gegeven dat voor eiser nu geen laissez-passer meer zal worden afgegeven.
Kon de minister volstaan met een lichter middel?
5. Eiser voert aan dat de minister in dit geval kon volstaan met een lichter middel. Niet valt in te zien waarom niet is gekozen om een meldplicht op te leggen. Met een meldplicht wordt immers hetzelfde doel bereikt als met een inbewaringstelling. De maatregel van bewaring is ingrijpend en dient dan ook slechts te worden opgelegd als er geen andere optie is. In het geval van eiser zijn er andere doeltreffende alternatieven mogelijk. De belangen van eiser dienen in dit geval te prevaleren boven het belang van de minister om eiser langer vast te houden.
5.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank stelt voorop – zoals volgt uit de eerdere uitspraak – dat uit de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd volgt dat er een onttrekkingsrisico bestaat en in dit geval geen andere afdoende, maar minder dwingende maatregelen dan de inbewaringstelling doeltreffend konden worden toegepast. Eiser heeft niet onderbouwd welke omstandigheden maken dat nu een lichter middel zou zijn aangewezen. De stelling van eiser dat een meldplicht passender zou zijn, doet niet af aan het onttrekkingsrisico. Dat risico is bij het opleggen van een lichter middel dan inbewaringstelling namelijk nog steeds groot.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
6. Los van de door eiser aangevoerde gronden, ziet de rechtbank in de door de minister en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregelen niet is voldaan. [11]

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoekt tot schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M.C. Schuurman-Kleijberg, rechter, in aanwezigheid van S. Voolstra, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als de minister.
2.Rb. Den Haag (zp Arnhem) 17 mei 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:7532.
3.Rb. Den Haag (zp Arnhem) 16 juli 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:11685.
4.Dat staat in artikel 96, derde lid, van de Vw 2000.
5.Artikel 15, eerste lid, van de Terugkeerrichtlijn.
6.Rb. Den Haag (zp Arnhem) 16 juli 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:11685, r.o. 7.1.
7.ABRvS, 5 januari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:17.
8.Rb. Den Haag (zp Groningen) 24 oktober 2023, ECLI:RBDHA:2023:16048.
9.ABRvS, 14 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3269 en ABRvS, 8 augustus 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3033.
10.Rb. Den Haag (zp. Arnhem), 13 februari 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:1615.
11.Vergelijk ABRvS van 26 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2829.